In welke situatie moest jij iemand overtuigen,
hoe deed je dat?
Bijvoorbeeld: Ik smeekte mijn vader om de schoenen te kopen, please, please, mag ik ze hebben? Ik gebruikte een argument: mijn oude schoenen zijn al bijna te klein!
Tip: woorden die je kunt gebruiken; beloven, smeken, belangrijk, nodig, fantastisch, echt, geloven, argument, enthousiast.
Maak het niet te lang, 2 zinnen zijn genoeg.
Maak het niet te moeilijk. Probeer korte zinnen te gebruiken.
Let op woordvolgorde in de zin en op de verleden tijd.