Disk introductie thema 14: Overtuigen

Thema 14 Overtuigen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Thema 14 Overtuigen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. We gaan kennismaken met het nieuwe thema: overtuigen.
  2. Je gaat praten en schrijven over overtuigen.
  3. Je gaat woorden bedenken die bij overtuigen horen.
  4. We sluiten af. 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen: wat ga je vandaag leren? 
  1. Aan het einde van de les weet ik wat overtuigen is.
  2. Je kan praten en schrijven over een situatie waarin je iemand moest overtuigen.
  3.  Je kan woorden bedenken die bij overtuigen horen.
  4. Je kent 10 nieuwe woorden.

Slide 3 - Slide

Waar gaat dit thema over?
Je gaat oefenen om iemand te overtuigen. Waarom moet jouw klasgenoot dat ene boek lezen of die ene game spelen? 

Slide 4 - Slide

Wat oefen je in dit thema?
  • Je bedenkt een reclame en houdt een betoog.
  • Je vertelt over een voorwerp; je probeert dit te ruilen.
  • Je zoekt informatie op internet en schrijft een e-mail.
  • Je bedenkt wat je leuk vindt en goed kan; je presenteert dit en schrijft het op.


Slide 5 - Slide

Is het duidelijk wat we gaan doen en ben je er klaar voor?
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

Slide 7 - Video

timer
2:00
Overtuigen
Welk woord komt in je op

Slide 8 - Mind map

Overleg met elkaar 
Wat is presenteren en wat is overtuigen?

Wat is het verschil?


timer
5:00

Slide 9 - Slide

belangrijke woorden
presenteren
Je wilt iets vertellen of informatie geven op een leuke en boeiende manier.

overtuigen
Je zorgt ervoor dat de ander iets van je overneemt: een mening, een idee of voorstel.


Slide 10 - Slide

Praat met elkaar!
Bespreek met je groepje in welke situatie je iemand moest overtuigen. Bijvoorbeeld: Ik wilde heel graag nieuwe schoenen, maar mijn vader vond ze te duur. Ik moest hem overtuigen zodat ik ze toch mocht hebben.

          Let op, je hoeft nog niet te zeggen hoe je dat deed. 
          Zorg dat iedereen aan de beurt komt
timer
5:00

Slide 11 - Slide

Schrijf op!
In welke situatie moest jij iemand overtuigen, hoe deed je dat?
Bijvoorbeeld: Ik smeekte mijn vader om de schoenen te kopen, please, please, mag ik ze hebben? Ik gebruikte een argument: mijn oude schoenen zijn al bijna te klein! 
          Tip: woorden die je kunt gebruiken; beloven, smeken, belangrijk, nodig, fantastisch, echt,                geloven, argument, enthousiast.
          Maak het niet te lang, 2 zinnen zijn genoeg. 
          Maak het niet te moeilijk. Probeer korte zinnen te gebruiken. 
          Let op woordvolgorde in de zin en op de verleden tijd.

          
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Voer hier je antwoord in. Succes!
timer
5:00

Slide 13 - Open question

Hoe kun je iemand overtuigen?
Met: 
  • Argumenten 
  • Enthousiasme: woorden, lichaamshouding, stem en gezichtsuitdrukking
  • Positieve en informatieve bijvoeglijke naamwoorden: leuk, nuttig, fantastisch enz.

Slide 14 - Slide

Argumenten
De reden waarom.
Je moet naar deze film, want hij is echt heel spannend.
Je moet op tijd op school zijn, omdat je een toets hebt.
Je moet echt gaan eten bij Gusto, want de pizza's zijn heel lekker, de bediening is aardig en het is niet duur.

Slide 15 - Slide

enthousiast/enthousiasme

Slide 16 - Slide

de gezichtsuitdrukking
Hoe kijk je? 

Slide 17 - Slide

de intonatie
Hoe zeg je het? 

Slide 18 - Slide

de lichaamshouding
Hoe sta je?

Slide 19 - Slide

Opdracht: zeg na, van niet enthousiast naar heel enthousiast
Ik vind deze telefoon fantastisch.
Dit is een geweldige film.
Het is een prachtig boek.
Deze film is zo mooi!
Deze acteur is supergoed.
Deze muziek is prachtig.
Deze pizza is heerlijk.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Waarvan probeerde de reclame jou te overtuigen?
A
Om met een gekke stem te praten
B
Om bij Haribo te komen werken
C
Om Haribo snoep te kopen
D
Om snoep in je oren te hangen

Slide 22 - Quiz

Wat betekent 'enthousiast'?
A
Als je zin hebt om actief te zijn
B
Als je een nieuwe kast nodig hebt
C
als je geen zin hebt en iets niet leuk vindt
D
als je ergens veel zin in hebt of iets heel leuk vindt

Slide 23 - Quiz

In welke zin staat een argument?
Er zijn 2 antwoorden mogelijk
A
Je moet deze shampoo kopen, omdat je haar dan prachtig gaat glanzen.
B
Als je deze shampoo gebruikt, gaat je haar glanzen.
C
Koop deze shampoo vandaag nog!
D
Deze shampoo is gemaakt van kokosolie en lavendel.

Slide 24 - Quiz


Geef 3 woorden op die je deze les hebt geleerd. Schrijf ook 'de' en 'het' als dat nodig is.

Slide 25 - Open question

Leerdoelen behaald?
  1.  Ik weet nu wat overtuigen is.
  2. Ik kan praten en schrijven over een situatie waarin ik iemand moest overtuigen.
  3.  Ik kan woorden bedenken die bij overtuigen horen.
  4. Ik ken 10 nieuwe woorden.
  5. Laat op de volgende slide weten of je de leerdoelen hebt behaald!

Slide 26 - Slide

Heb je de leerdoelen van vandaag bereikt?
0100

Slide 27 - Poll

Huiswerk voor woensdag 21 mei
Maken DISK online thema 14 Overtuigen:

> Bronnen en Bouwstenen 
> UITSPRAAK: AU, U/UU, UI, S/Z, ST/STR , SP/SPR, SJWA, SCH/SCHR, P/B, O-OO, OE, L/R, I/IE (catch up if you haven't done all the sounds yet!)
LEREN: woorden thema 13 en 14 op Studygo
Begin met de A1 woorden, daarna de A2 woorden en als je alles kent, kun je de B1 woorden leren. 




















Slide 28 - Slide

Tot woensdag!

Slide 29 - Slide