Nummer van 1 t/m 10 van boven naar beneden in je schrift.
Slide 5 - Slide
Dictee nakijken
1. A4'tje 7. recreëren
2. kanoën 8. geïnteresseerd
3. sms'en 9. efficiënt
4. mozaïek 10. VWO'er
5. maïs
6. chemicaliën
Slide 6 - Slide
Trema
Trema = de twee stipjes boven een letter.
Slide 7 - Slide
Trema
Wanneer gebruik je een trema?
Om te voorkomen dat je een woord verkeerd uitspreekt: ruïne, havoër
Bij zelfstandige naamwoorden met een meervoud op -ee: idee - ideeën
Bij woorden met een meervoud op -ie: kopieën, categorieën, bacteriën
Bij voltooide deelwoorden waar na ge- een -e, -i of -u volgt: geëmigreerd, geïnteresseerd, geüniformeerd
Slide 8 - Slide
Apostrof
Apostrof = de hoge komma in een woord.
Slide 9 - Slide
Apostrof
Wanneer gebruik je een apostrof?
Als een of meer letters zijn weggelaten: 's morgens, 't buurthuis
Bij het meervoud van woorden op -a, -i, -o, -u of -y eindigt: pizza's, ski's, baby's
Als je wilt aangeven dat iets van iemand is en je zou het woord anders verkeerd uitspreken: Anja's tablet, Ivo's jas MAAR: bij een s-klank schrijf je alléén een apostrof: Felix' vrienden
Bij verkleinwoorden op -y: baby'tje, pony'tje
Na cijfer- en letterwoorden: A4'tje, cd's
Slide 10 - Slide
Aan de slag!
5.8 Spelling
1. Kijk het huiswerk na: opdracht opdracht 1, 4 en 5 op p. 120-123.
2. Maak opdracht 8, 9 en 10 op p. 125.
Klaar? Vraag om het nakijkblad bij de docent.
Maak daarna (het werkblad) extra leestaak H4 opdracht 1 t/m 8.