Afweer afrondende les

1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Waarom heb je een huid?
Noem zoveel mogelijk dingen.

Slide 3 - Open question

In welke huidlaag worden continu nieuwe opperhuidcellen gemaakt?

Slide 4 - Open question

Waarom moet je huid beschermd worden tegen UV straling?
Kies het beste (minst vage) antwoord
A
UV straling zorgt voor mutaties in het DNA
B
UV straling zorgt voor beschadiging van de cel
C
UV straling veroorzaakt altijd kanker
D
UV straling heeft effect op de deling van cellen

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Antistofproducerende cel + tumorcel = gefuseerde cel die deelt én antistoffen produceert

Slide 10 - Slide

Antistoffen 'markeren' dus ziekteverwekkers, zodat ze makkelijker op te eten zijn. Welk type cel 'eet' ziekteverwekkers op?

Slide 11 - Open question

Antistoffen zijn specifiek. Wat betekent dat?
A
Ze werken alleen tegen kanker
B
Ze werken tegen één soort ziekteverwekker
C
Geen één antistofmolecuul is hetzelfde
D
Ze werken tegen allerlei ziekteverwekkers

Slide 12 - Quiz

Hoeveel verschillende antistoffen kan één witte bloedcel maken?
A
1
B
2
C
best veel
D
witte bloedcellen maken geen antistoffen

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Wat is fagocyteren ?
A
opvreten van ziekteverwekkers door witte bloedcellen
B
de specifieke afweer van T cellen
C
de specifieke afweer van B cellen
D
verhoogde bloedingsneiging

Slide 16 - Quiz

Specifieke afweer is afweer ....
A
.. door de huid
B
... door fagocytose
C
.. door koorts
D
... door antistoffen

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Hoe 'weet' een B-lymfocyt dat hij moet gaan delen en specialiseren tot plasmacel?
A
Hij is in contact geweest met een wond
B
Hij is in contact geweest met een antigeen
C
Hij is in contact geweest met een antistof
D
Hij is in contact geweest met een allergeen

Slide 23 - Quiz

Waar in het lichaam wachten B- en T-lymfocyten tot ze in actie kunnen komen?
A
Alleen in de lymfeknopen
B
In het beenmerg en in de lymfeknopen
C
In de milt en de lymfeknopen
D
In de thymus en het beenmerg

Slide 24 - Quiz

Juist
Onjuist
Het griepvirus leidt niet tot de vorming van geheugencellen, omdat je ieder jaar wel de griep kunt krijgen.
Macrofagen hebben niets te maken met antistoffen, en zijn alleen belangrijk in de algemene afweer.
Ook zonder Tc cellen kan je een virusinfectie bestrijden, omdat antistoffen ook virussen aanvallen

Slide 25 - Drag question

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Je bent actief immuun geworden tegen een bepaalde ziekteverwekker als je... (kies het beste antwoord)
A
de ziekte hebt gehad
B
ingeënt bent tegen deze ziekte
C
antiserum tegen deze ziekte hebt gekregen
D
ingeënt bent of de ziekte hebt gehad

Slide 28 - Quiz

Een nadeel van passieve immuniteit is...
A
het is duur omdat het maken van antistoffen duur is
B
het is kortdurend omdat de antistoffen afgebroken worden
C
het is kortdurend omdat de antistoffen maar kort aangemaakt worden door je lichaam
D
het is gevaarlijk om antistoffen in je lichaam te spuiten

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Bij reuma worden de cellen van kraakbeen aangetast door T-lymfocyten. Andere cellen blijven intact. Hoe kan dat?
A
Kraakbeencellen hebben ander DNA
B
Kraakbeencellen hebben andere antigenen
C
Kraakbeencellen hebben andere antistoffen
D
Kraakbeencellen zijn kwetsbaarder dan andere cellen

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Slide

Is de celwand onderdeel van de plantencel?
A
Ja, het zit om elke cel
B
Nee, het is tussencelstof

Slide 36 - Quiz

Op de afbeelding zien we een tabaksplant. Deze plant heeft de gifstof nicotine in zijn bladeren. Dit is een voorbeeld van...
A
mechanische afweer
B
chemische afweer
C
een combinatie van chemische en mechanische afweer
D
Signaalstoffen

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Bloedgroep bepalen
  • P heeft dus bloedgroep A
  • Q heeft bloed groep B
  • R heeft bloedgroep AB
  • S heeft bloedgroep 0

Slide 43 - Slide

Bloedgroepen
- Bloedgroep A
- Bloedgroep B
- Bloedgroep AB
- Bloedgroep 0
- Antistoffen
- Antigenen

Slide 44 - Slide

9.4:  +  of - bloedgroep
Resusfactor: aanwezigheid van resusantigeen op je bloedcel
Rh+ = resuspositief, resusfactor aanwezig
Rh- = resusnegatief, geen resusfactor aanwezig

Bloed heeft van nature geen antistof tegen resus. Ontstaat pas bij besmetting

Slide 45 - Slide

Resusfactor
Resusantigenen

- Rh+ als je het resusantigeen 
hebt op je bloedcellen.

- Rh- als je geen resusantigeen
hebt op je bloedcellen.

Slide 46 - Slide

Resusbaby
  • Als de moeder is resusnegatief is, en is in verwachting van een resuspositief kind dan komt de resusfacot van de vader. 
  • Bij deze zwangerschap levert dat geen problemen op
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen 
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 47 - Slide