H2 Stoffen (oefentoets)

H2 Stoffen Oefentoets
1 / 21
next
Slide 1: Slide
naskMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2 Stoffen Oefentoets

Slide 1 - Slide

Opdracht 1
1- Wat wordt bedoelt met “een stofeigenschap”?
2- Geef 4 voorbeelden van stofeigenschappen?

Slide 2 - Slide

Opdracht 2
Noteer een kenmerkende eigenschap van
1- Koper
2- Benzine
3- Suiker
4- Alcohol

Slide 3 - Slide

Opdracht 3
Noteer de kenmerkende eigenschap van :
1- Azijn
2- Lood
3- Olijfolie
4- Spiritus

Slide 4 - Slide

Opdracht 4
Je kunt stoffen indelen in groepen, zoals voedingsmiddelen, schoonmaakmiddelen, brandstoffen en medicijnen.
Noteer van elke stof bij welke groep (en) hij hoort.
1- Ammonia
2- Butaan
3- Azijn
4- Chlooorbleekmiddel
5- Kaarsvet
6- Paracetamol
7- Slaolie
8- Spiritus
9- Terpentine


Slide 5 - Slide

Opdracht 5
Als je met gevaarlijke stoffen werkt, geldt de regels: voorkomen is beter dan genezen. Een rokende automobilist doet daarom eerst zijn sigaret uit, voor hij benzine gaat tanken.
Noteer een passende veiligheidsmaatregel (zelf bedenken) voor iemand:
1- Die een verstopte afvoer openmaakt met gootsteenstopper (corrosief).
2- Die een deur voor het schilderen schoonmaakt met ammonia (irriterend).
3- Die vetvlekken uit een broek haalt met wasbenzine ( licht ontvlambaar)



Slide 6 - Slide

Opdracht 6
Hoe wordt in scheikunde een stof genoemd:
1- Die uit verschillende soorten moleculen
2- Die maar uit een soort moleculen bestaat?

Slide 7 - Slide

Opdracht 7
Noteer de woorden die je op de puntjes kunt invullen.
1- In gemalen koffiebonen zitten allerlei verschillende geur- en ….
2- Deze stoffen lossen op als je …………. Over gemalen koffie giet.
3- De stoffen die niet in water oplossen, blijven achter in het …
4- De vers gezette koffie in de koffiepot noem je het …
5- De vieze koffieprut in filter noem je het …

Slide 8 - Slide

Opdracht 8
Noteer van elke stof of het volgens jou een oplossing of een suspensie is.
Zet er steeds bij waarom je dat denkt.
1- Thee met suiker
2- Sinaasappelsap
3- Een energydrank zoals Red Bull
4- Karnemelk


Slide 9 - Slide

Opdracht 9
Met een theezakje kun je snel een kop thee zetten. Wat is in deze situatie:
1- Het oplosmiddel ?
2- Het filter ?
3- Het filtraat?
4- Het residu?



Slide 10 - Slide

Opdracht 10
Filters raken vaak verstopt waarna de vloeistof niet meer door het filter heen loopt.
1- Geef daar een verklaring voor.
2- Zal een filter eerder verstopt raken door een grof poeder of poeder een fijn poeder ? Licht je antwoord toe



Slide 11 - Slide

Opdracht 11
Leg uit :
a- Hoe je de massa van een hoeveelheid vaste stof kunt meten.
b- Hoe je het volume van een hoeveelheid vloeistof kunt meten.
c- Hoe je het volume van een rechthoekig blokje kunt bepalen.
d- Hoe je het volume van kiezelsteen kunt bepalen.




Slide 12 - Slide

Opdracht 12
Neem over en vul in.
a- 1 kg= g
b- 1g = mg
c- 1m 3= dm3
d- 1dm3 = cm3
e- 1l = ml
f- 1ml = cm3




Slide 13 - Slide

Opdracht 13
Neem over en vul in
a- 250 g = kg
b- 0,675kg = g
c- 0.5 g = mg
d- 350 mg = g
e- 0,035 g = mg
f- 1,3 kg = g
g- 0,25 t = kg
h- 0,75 kg = g
i- 810g = kg
j- 8 mg = g





Slide 14 - Slide

Opdracht 14
Neem over en vul in .
a- 0,05 l = ml
b- 250 ml = l
c- 750 cm3 = dm3
d- 0,8 dm3 = cm3
e- 10 ml = cm3
f- 0,5 l = m3
i- 810g = kg
j- 8 mg = g





Slide 15 - Slide

Opdracht 15
Een bepaald pijnstillend geneesmiddel bevat 50 mg werkzame stof per tablet. In de bijsluiter staat dat je per dag maximaal 1,5 g werkzame stof mag innemen.
Bereken hoeveel tabletten je per dag slikken.

Slide 16 - Slide

Opdracht 16
Een blokje goud weegt 57,9 g. Een blokje staal weegt 23,4 g. Een blokje koper weegt 26,9 g. Een blokje messing weegt 25,5 g. De vier blokjes zijn even groot.
Welke stof heeft de grootste dichtheid?
A goud
B koper
C messing
D staal

Slide 17 - Slide

Opdracht 17
Een liter alcohol weegt 800 g. Een liter kwik weegt 13,5 kg. Een liter benzine weegt 720 g. Een liter glas weegt 2,6 kg.
Welke stof heeft de kleinste dichtheid?
A alcohol
B benzine
C kwik
D glas

Slide 18 - Slide

Opdracht 18
Op een schap in een supermarkt staan grote en kleine flessen met koffiemelk.
– Op de grote flessen staat: 1000 g | 930 mL
– Op de kleine flessen staat: 500 g | 465 mL
a/ Leg uit hoe je aan deze getallen kunt zien dat de twee soorten flessen met dezelfde vloeistof gevuld zijn.
b/ Beredeneer welk volume de fabrikant op een fles met 200 g koffiemelk zou moeten zetten.


Slide 19 - Slide

Opdracht 19
Een bekerglas, geheel gevuld met water, heeft een massa van 243 g. (figuur a).Theo laat er een metalen blokje aan een dun draadje in zakken (figuur b) en meet opnieuw de massa van het bekerglas: 294 g.
Ten slotte haalt hij het blokje er weer uit en meet opnieuw de massa van het bekerglas en het resterende water: 213 g (figuur c).
Bereken uit deze gegevens de dichtheid van het metaal. Rond af op één cijfer achter de komma.



Slide 20 - Slide

Goed gedaan

Slide 21 - Slide