Herhaling grammatica unit 3 - online les

Vandaag ga je:
  1. De grammatica van unit 3 herhalen


1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Vandaag ga je:
  1. De grammatica van unit 3 herhalen


Slide 1 - Slide

Grammatica onderwerpen:
- Meervoud (basis)
- This/that/these/those
- Altijd, vaak of nooit (present simple)





Slide 2 - Slide

Meervoud 
Pen en papier!
Je krijgt foto's te zien van woorden in het meervoud. 
Schrijf het Engelse woord voor het meervoud op. 



Slide 3 - Slide

One apple
Two .........

Slide 4 - Slide

One watch
Two ...........

Slide 5 - Slide

One box
Two ........

Slide 6 - Slide

One bus
Two .........

Slide 7 - Slide

This/that/these/those

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Present simple
Een paar voorbeeldzinnen van gewoontes. 


Slide 10 - Slide

Gewoonte
He always walks to school in the morning.

Hij wandelt elke ochtend naar school. Dat is een gewoonte. Dan gebruik je de present simple. 

Slide 11 - Slide

Gewoonte
I never walk the dog alone.

Ik laat nooit de hond in mijn eentje uit. 
  Dat is een gewoonte. Dan gebruik je de present simple. 

Slide 12 - Slide

Feit
I hate vegetables.

Ik haat groentes. 

Dat is een feit.
Dan gebruik je de present simple. 

Slide 13 - Slide

Gewoonte
They often eat ice cream in summer.

Zij eten vaak ijsjes in de zomer.

Dat is een gewoonte en dan gebruik je de present simple.

Slide 14 - Slide

De voorbeeldzinnen:
  • Water boils at 100 degrees Celsius.
  • He always walks to school in the morning.
  • I never walk the dog alone.
  • I hate vegetables.
  • They often eat ice cream in summer.
Wat valt op?
  • Woorden als always (altijd), never (nooit) en often (vaak) worden gebruikt om een gewoonte te beschrijven. 
  • Welke voorbeeldzinnen hebben een werkwoord+s?

Slide 15 - Slide

Remember?
De S(he)H(e)IT-rule.

Bij SHE, HE of IT zet je +s achter het werkwoord in de present simple. 

Let op: soms krijg je niet meteen een I/You/He/We/etc. in de zin. 
Bijvoorbeeld: Water = It, dus:
Water boils at 100 degrees Celsius.

Slide 16 - Slide

Tag questions (K)
Wat zijn dat? Korte vragen aan het einde van een zin.
In het Nederlands zeg je vaak: 'toch?'

You are Dave, aren't you?
She is your sister, isn't she?

Slide 17 - Slide

Tag questions (K)
Het werkt als een soort batterij.
Als in het eerste deel 'not'/ n't staat, staat dat in deel 2 niet.


You are Dave, aren't you?

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Tag questions (K)
Staat het woord not/n't al in het eerste deel van de zin?
Herhaal het ww uit het eerste deel van de zin en zet daar not bij + I/you/he/she/it/we/they/you

You are Dave, aren't you?
She is your sister, isn't she?
We have got a dog, haven't we?

Slide 20 - Slide

Tag questions (K)
Staat het woord not/n't al wel in het eerste deel van de zin?
Herhaal het ww uit het eerste deel van de zin+ I/you/he/she/it/we/they/you

You aren't a fast runner, are you?
She isn't your sister, is she?
We haven't got a dog, have we?

Slide 21 - Slide

1 Uitzondering (K)
I am your friend, aren't I?
I am a fast runner, aren't I?

Wanneer je 'am' in je eerste deel van de zin hebt staan, dan moet je in deel twee 'are' gebruiken. 

Slide 22 - Slide