Herhaling H3/4/5

Herhaling
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Herhaling
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5

Slide 1 - Slide

Hoeveel producten zal deze producent aanbieden indien hij streeft naar maximale winst?

Slide 2 - Open question

Hoe hoog is de omzet bij het streven naar maximale winst?

Slide 3 - Open question

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 4 - Quiz

Maximale winst, behaalt de monopolist door:
A
MO = MK te berekenen
B
GO - GTK uit te rekenen
C
GO = GTK te berekenen
D
MO - MK uit te rekenen

Slide 5 - Quiz

maximale omzet als:
A
MO=0
B
MO=MK
C
GO=GTK
D
MK=GTK

Slide 6 - Quiz

Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen

Slide 7 - Quiz

monopolistische concurrentie betekent...
A
veel vragers, veel aanbieders, heterogeen product
B
veel vragers, veel aanbieders, homogeen product
C
veel vragers, weinig aanbieders, homogeen product
D
veel vragers, weinig aanbieders, heterogeen product

Slide 8 - Quiz

Waar staat MO voor?
A
marginale opbrengst
B
minimale opbrengst
C
moederdag
D
maximale omzet

Slide 9 - Quiz

Waar staat MK voor?
A
minimale kosten
B
maximale winst
C
maximale kosten
D
marginale kosten

Slide 10 - Quiz

Wat betekent marginale opbrengst?
A
De opbrengst van een product
B
de extra opbrengst van een product
C
de extra opbrengst van een extra product
D
de extra omzet van een extra product

Slide 11 - Quiz

Wat betekent marginale kosten?
A
De extra omzet van een product
B
de extra kosten van een product
C
de extra kosten van één extra product
D
de extra kosten bij een extra bestelling

Slide 12 - Quiz

Wordt er winst of verlies gemaakt in punt A?
A
Winst
B
Verlies
C
geen van beide

Slide 13 - Quiz

Wordt er winst of verlies gemaakt in punt C?
A
winst
B
verlies
C
geen van beide

Slide 14 - Quiz

Wordt er winst of verlies gemaakt in punt B?
A
winst
B
verlies
C
geen van beide

Slide 15 - Quiz

Wat is er zo bijzonder aan punt B?
A
daar wordt maximale winst behaald
B
daar wordt maximale omzet behaald
C
dat is een BEP
D
daar is de winst 0

Slide 16 - Quiz

Bij welke hoeveelheid is er maximale omzet?
A
bij 11 (x10.000)
B
bij 30 (x 10.000)
C
bij 15 (x 10.000)
D
bij 22 (x 10.000)

Slide 17 - Quiz

Wanneer is er ook al weer maximale omzet?
A
MO=0
B
TO=0
C
TO=TK
D
MO=MK

Slide 18 - Quiz

Wat is een constante kostenpost?
A
Medewerkers via uitzendbureau
B
Inkopen
C
Huur
D
transportkosten

Slide 19 - Quiz

Welke kostenpost is variabel?
A
Inkopen
B
Personeelskosten
C
Kosten wagenpark
D
Verzekeringen

Slide 20 - Quiz

TCK
A
Totale variabele kosten
B
Totale kosten
C
Totale constante kosten
D
Totale continue kosten

Slide 21 - Quiz

TO=TK
To=45q
TK =42Q+150.000
Bereken de break even afzet
A
50.000 stuks
B
3334 stuks
C
3572 stuks
D
schiet mij maar lek

Slide 22 - Quiz

TO=TK
To=45q
TK =42Q+150.000
Bereken de break even omzet
A
€2.100.000
B
€2.250.000
C
€2.270.000
D
€2.350.000

Slide 23 - Quiz

To=45q
TK =42Q+150.000
Productiecapaciteit 70.000 stuks wat is de totale winst?
A
10.000
B
20.000
C
60.000
D
80.000

Slide 24 - Quiz

Bakker de Jong heeft de volgende kostenfunctie: TK = 0,50q + 14.000. In 2016 zijn de marginale kosten van ieder extra brood?
A
0,50
B
0
C
14.000
D
7.000

Slide 25 - Quiz

Bakker de Jong heeft de volgende kostenfunctie: TK = 0,50q + 14.000. De variabele kosten per brood zijn?
A
0,50
B
0
C
14.000
D
7.000

Slide 26 - Quiz

Bakker de Jong heeft de volgende kostenfunctie: TK = 0,50q + 14.000. Bij een productie van 20.000 broden zijn de gemiddelde totale kosten per brood?
A
24.000
B
0,50
C
1,20
D
7

Slide 27 - Quiz

- kosten per product zijn € 5
- er is € 15 aan constante kosten.
- verkoopprijs is € 10 per stuk
A
MK = 5 + 15/q
B
MK = 15
C
MO = 10
D
MO = 10q

Slide 28 - Quiz

Wat is de formule voor het berekenen van het break even point?
A
TO = TK
B
MO=MK
C
TO - TK
D
P x Q

Slide 29 - Quiz

Hoe bereken je de winst van een bedrijf?
A
P x Q
B
MO=MK
C
BEO-BEA
D
TO - TK

Slide 30 - Quiz

vaste kosten € 1.000,-
variabele kosten € 2,-
verkoopprijs € 7,-
A
De break-even afzet € 200,-
B
De break-even afzet is 200
C
De break-even afzet is € 1.400,-
D
De break-even omzet is € 200,-

Slide 31 - Quiz