Signaalwoorden

Signaalwoorden
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Uitleggen wat signaalwoorden zijn.
- Verschillende soorten signaalwoorden herkennen.
- Signaalwoorden correct gebruiken in zinnen en teksten.

Slide 2 - Slide

Voorkennis activeren
- Wat valt je op als je een tekst leest?
- Hoe weet je welk verband er is tussen zinnen?
- Kun je een paar signaalwoorden noemen die je kent?

Slide 3 - Slide

Wat zijn signaalwoorden?
- Signaalwoorden geven aan hoe zinnen of alinea’s met elkaar verbonden zijn.
- Ze helpen om de tekst beter te begrijpen.
- Verschillende soorten signaalwoorden geven verschillende verbanden aan.

Slide 4 - Slide

Soorten signaalwoorden
1. **Opsomming**: ten eerste, ook, bovendien, daarnaast
2. **Tijd**: eerst, daarna, vervolgens, toen, later
3. **Tegenstelling**: maar, echter, daarentegen, toch
4. **Oorzaak-gevolg**: daardoor, doordat, zodat, hierdoor
5. **Voorbeeld**: bijvoorbeeld, zoals, namelijk
6. **Conclusie**: dus, kortom, samenvattend

Slide 5 - Slide

Voorbeelden van signaalwoorden
- **Oorzaak-gevolg**: Het regende hard, **daardoor** ging de wedstrijd niet door.
- **Tegenstelling**: Ik hou van zomer, **maar** winter vind ik vreselijk.
- **Tijd**: **Eerst** gingen we naar school, **daarna** naar huis.

Slide 6 - Slide

Geleide oefening
Onderstreep de signaalwoorden in de volgende zinnen:

1. We gingen eerst zwemmen en daarna naar het restaurant.

2. Hij houdt van sport, bijvoorbeeld voetbal en tennis.

3. Ik wilde naar buiten, maar het regende te hard.

Slide 7 - Slide

Zelfstandige verwerking
- Vul het juiste signaalwoord in:
  1. Hij eet graag fruit, ____________ appels en peren.
  2. Ik had geen tijd, ____________ kwam ik te laat.

- Schrijf een korte tekst en gebruik minstens 3 signaalwoorden.

Slide 8 - Slide

Afsluiting en evaluatie
- Wat heb je vandaag geleerd?
- Waarom zijn signaalwoorden belangrijk?
- Heb je nog vragen?

Slide 9 - Slide

1. Welk woord is een signaalwoord van **tegenstelling**?

A
bovendien
B
maar
C
dus
D
daarna

Slide 10 - Quiz

2. Welk signaalwoord past hier?

Ik ging eerst douchen, __________ trok ik mijn kleren aan.*

A
daarvoor
B
daardoor
C
bovendien
D
daarna

Slide 11 - Quiz


4. Kies het juiste signaalwoord:
*Hij houdt van veel sporten, __________ voetbal en basketbal.*

A
bijvoorbeeld
B
daarnaast
C
waardoor
D
immers

Slide 12 - Quiz

Wat is het juiste signaalwoord voor een **oorzaak-gevolg** verband?

A
bijvoorbeeld
B
ten eerste
C
daardoor
D
maar

Slide 13 - Quiz

Wat is géén signaalwoord?

A
en
B
tafel
C
maar
D
want

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste signaalwoord in:
*Het regende hard, __________ ging de wedstrijd niet door.*
A
vervolgens
B
daarom
C
hierdoor
D
evenals

Slide 15 - Quiz

Oefening: Vul het juiste signaalwoord in
- Kies uit: **maar, daarna, kortom, bijvoorbeeld, doordat**

1. Hij eet graag fruit, ____________ appels en peren.
2. Ik vind wiskunde lastig, ____________ ik probeer het toch.
3. Eerst ging ik naar de winkel, ____________ naar huis.
4. Het was glad, ____________ viel ik met de fiets.
5. Het feest was gezellig en het eten lekker, ____________ het was geslaagd.

Slide 16 - Slide

Oefening: Maak de zinnen af
- Maak de volgende zinnen af met een passend signaalwoord en vervolg:
  1. Ik ben moe, ________________________________________________________.
  2. Ze kwam te laat op school, _________________________________________.
  3. Ik houd van sporten, ______________________________________________.

Slide 17 - Slide