hv 2 Grammaire Chapitre 1

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Le passé composé (v.t.t.) Ch. 1 Grammaire C

De passé composé (de v.t.t.) bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

bijv:

J'ai fait du camping of Elle est allée en France

De passé composé gebruik ik om ...

1. iets over het verleden te vertellen
2. iets over de toekomst te vertellen

Welke twee werkwoorden kun je gebruiken voor het hulpwerkwoord van de passé composé?

1. avoir en aller
2. avoir en être
3. aller en être

Als het hulpwerkwoord een vorm is van avoir, verandert de uitgang van het voltooid deelwoord niet.

Als het hulpwerkwoord een vorm is van être, kan de uitgang van het voltooid deelwoord veranderen.

Als het hulpwerkwoord een vorm van être is, kijk je naar het onderwerp om te weten wat de uitgang van het voltooid deelwoord is.

1. Vrai
2. Faux

Nu jullie!
Vrai ou faux?
Il est allé

1. vrai
2. faux

Nous sommes tombé.

1. vrai
2. faux

Ils ont rencontrés.

1. vrai
2. faux

Elle est rentrée.

1. vrai
2. faux

Elles ont regardé.

1. vrai
2. faux

Nu zelf!
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Elle (écouter)

Susan dit: "Je (aller)."
Zet het werkwoord aller in de passé composé

QUESTIONS??