Klas 2 week 50 les 2 VWO





Lesdoelen (buts)
aan het begin van de les:

Uitbreiding woordenschat


Wat ga je doen?
Ga naar

SlimStampen chapitre 3 
Grammaire D
- Je leert woorden die te maken hebben met reizen, vervoermiddelen, vervoer en milieu
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson





Lesdoelen (buts)
aan het begin van de les:

Uitbreiding woordenschat


Wat ga je doen?
Ga naar

SlimStampen chapitre 3 
Grammaire D
- Je leert woorden die te maken hebben met reizen, vervoermiddelen, vervoer en milieu

Slide 1 - Slide

Nog iets op jouw DPF noteren?

Slide 2 - Slide

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:
- heb ik instructiefilmpje gezien over de passé composé met het werkwoord être
- heb ik feedback gegeven en ontvangen t.a.v. de opdracht Francofolies en tâche chapitre 2 t.b.v. het portfolio



Slide 3 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
We gaan kijken naar een instructiefilmpje over het gebruik van de passé composé met het hulpwerkwoord être

Maak aantekeningen!

Dan gaan we dit toepassen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Wanneer gebruik je 
avoir 
en wanneer gebruik je 
être 
als hulpwerkwoord?

Slide 6 - Slide

Heel eenvoudig!

alle werkwoorden worden vervoegd met avoir 
behalve.........
En die moet je uit je hoofd leren 
want dat zijn er maar heel weinig!

Slide 7 - Slide

Er zijn drie ezelsbruggetjes om deze werkwoorden te onthouden:

Slide 8 - Slide

ezelsbruggetje 1: de MAARTEN werkwoorden:
Monter
Aller
Arriver
Rentrer
Tomber
Entrer
Naître
<> descendre
<> venir
<> partir
<> retourner
<> rester
<> sortir
<> mourir

Slide 9 - Slide

ezelsbruggetje 2: het "être huis"

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

ezelsbruggetje 3: Dr & Mrs Vandertramp

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Welkom!
Log je in?
Voornaam + eerste letter achternaam
Doe actief mee!

Slide 14 - Slide

Welke vorm is correct?
A
nous avons allé
B
nous avons allés
C
nous sommes allés
D
nous sommes allé

Slide 15 - Quiz

Welke vorm is correct?
A
Elle est resté
B
Elle a resté
C
Elle a restée
D
Elle est restée

Slide 16 - Quiz

Welke vorm is correct?
A
Elles sont été
B
Elles sont étées
C
Elles ont été
D
Elles sont étés

Slide 17 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Il ....... (tomber) avec son vélo.
A
est tombée
B
a tombée
C
est tombé
D
a tombé

Slide 18 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Elles ....... (rentrer) avec son frère.
A
est rentré
B
sont rentrés
C
sont rentrées
D
est rentrée

Slide 19 - Quiz

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Nous sommes... . (rester)

Slide 20 - Open question

Emma est ... à la maison. (rester)

Slide 21 - Open question

Qu'est-ce qu'on va faire?
We gaan elkaars opdracht en tâche van Francofolies chapitre 2 bekijken en elkaar TIPS en TOPS geven
zodat je deze opdracht eventueel kunt aanpassen en verbeteren t.b.v. jouw portfolio (voor cijfer)

We gaan een opdracht SPV doen

Slide 22 - Slide

Klaar? Ga zelfstandig aan de slag met de weektaak

In stilte werken zolang de timer loopt.

Slide 23 - Slide