Klas 1 B grammatica blok 1-4

Welk woord is een werkwoord?
A
gieten
B
dame
C
stoel
D
tafel
1 / 27
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welk woord is een werkwoord?
A
gieten
B
dame
C
stoel
D
tafel

Slide 1 - Quiz

Ik..........................mijn klasgenoot
A
hoor over
B
overhoor

Slide 2 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden?
Miep zal vanmiddag mijn broer bellen.
A
Miep zal
B
Miep bellen
C
zal
D
zal bellen

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
Ik ben mijn boeken vergeten.
A
ben vergeten
B
ben
C
vergeten
D
ben mijn vergeten

Slide 4 - Quiz

Schrijf twee manieren op hoe je de persoonsvorm vindt.

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Mijn oma was in het ziekenhuis opgenomen
A
in
B
ziekenhuis
C
was
D
opgenomen

Slide 6 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
Mijn oma is in het ziekenhuis opgenomen.
A
is
B
het
C
opgenomen
D
ziekenhuis

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Ik kan mij dat niet voorstellen.
A
kan
B
voorstellen

Slide 8 - Quiz

Wat is het hele werkwoord in deze zin?
Ik kan mij dat niet voorstellen.
A
kan
B
weet
C
voorstellen

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Vind jij dit een lastige opdracht?

A
lastige
B
jij
C
opdracht
D
vind

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
De bomen worden gesnoeid.
A
De
B
worden
C
bomen
D
gesnoeid

Slide 11 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
De bomen werden gesnoeid.
A
gesnoeid
B
werden
C
bomen

Slide 12 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Mind map

Uit welke woorden KAN een werkwoordelijk gezegde bestaan?

Slide 14 - Mind map

Wat is altijd een werkwoordelijk gezegde?

Slide 15 - Mind map

Wat is de persoonsvorm?
Ik kan dit niet betalen.
A
kan
B
betalen
C
Ik

Slide 16 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik kan dit niet betalen.
A
kan
B
betalen
C
kan niet betalen
D
kan betalen

Slide 17 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
De parkiet wil het liefst vrij kunnen vliegen.
A
wil
B
kunnen
C
vliegen

Slide 18 - Quiz

Wat zijn de hele werkwoorden?
De parkiet wil het liefst vrij kunnen vliegen.
A
wil
B
wil kunnen
C
wil kunnen vliegen
D
kunnen vliegen

Slide 19 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De grasparkiet wil het liefst vrij kunnen vliegen.
A
wil kunnen
B
wil kunnen vliegen
C
wil vliegen
D
wil

Slide 20 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Wij mochten komen kijken naar haar dans
A
komen
B
kijken
C
naar
D
mochten

Slide 21 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Wij mochten komen kijken naar haar dans.
A
mochten komen kijken
B
komen kijken
C
kijken
D
komen

Slide 22 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Onze voorouders hebben veel op mammoeten gejaagd.
A
hebben
B
hebben gejaagd
C
gejaagd

Slide 23 - Quiz

Noem de drie lidwoorden

Slide 24 - Open question

Wat is een zelfstandig naamwoord?
film-haalt-blij-verwend
A
film
B
haalt
C
blij
D
verwend

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden?
diep-tegen-Jan-tandarts
A
diep
B
Jan tandarts
C
Jan
D
tandarts

Slide 26 - Quiz

Er zijn vier manieren om een zelfstandig naamwoord te vinden. Noem er twee.

Slide 27 - Open question