Taal Thema 5, Les 18 homoniemen en homofonen

Taal Thema 5, Les 18 homoniemen en homofonen
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taal Thema 5, Les 18 homoniemen en homofonen

Slide 1 - Slide

Je leert vandaag hoe je een homofoon en homoniem kunt herkennen.

Slide 2 - Slide

Homofonen zijn twee woorden die hetzelfde klinken maar een andere betekenis hebben.

Slide 3 - Slide

Homofonen
De weerman zegt dat het streng gaat vriezen.
Volgens de nieuwslezer halen de Friezen de schaatsen al uit het vet.

Slide 4 - Slide

Homoniemen zijn woorden die hetzelfde geschreven zijn, maar iets heel anders betekenen.

Slide 5 - Slide

Homoniem
Het journaal ging over het staatsbezoek van de vorst.
In de winter is er soms strenge vorst.

Slide 6 - Slide

Om de betekenis van homoniemen te weten, moet je eerst goed kijken naar de context: wat staat er in de rest van de tekst?

Slide 7 - Slide

Het ging vorige week weer helemaal mis.
Het wordt het hele weekend slecht weer.

Slide 8 - Slide

Ik heb last van mijn kies.
Ik kies voor jou.
Wat is het homoniem?
A
Ik
B
last
C
mijn
D
kies

Slide 9 - Quiz

Wat is de prijs van dit spel?
We hebben een prijs gewonnen.
Homoniem of homofoon?
A
Homoniem
B
Homofoon

Slide 10 - Quiz

Dat geldt niet voor jou.
Ik heb gisteren geld gekregen?
A
Homoniem
B
Homofoon

Slide 11 - Quiz

Het verhaal heeft een mooi slot.
Bedenk voor het woord "slot" een zin waaruit een andere betekenis blijkt.

Slide 12 - Open question

Wat is het homoniem?
"Sara kent alle tafels!"

Slide 13 - Open question

Geef zelf nog een voorbeeld van homofonen.

Slide 14 - Open question