This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
5.5 Opgepakt ... en dan?
Slide 1 - Slide
Maak de zin af. Een verdachte is...
Slide 2 - Open question
Als een verdachte voor de rechter moet komen, wordt de verdachte ...
A
Geseponeerd
B
Geschikt
C
Vervolgd
Slide 3 - Quiz
Na voetbalrellen neemt de politie tien supporters mee naar het bureau. Ze worden verdacht van geweldpleging en vernieling. De politie mag de supporters: I. een strafbeschikking uitvaardigen. II. de verdachten vervolgen III. fouilleren.
A
Alleen I is juist.
B
I en II zijn juist.
C
Alleen III is juist.
D
I, II en III zijn juist
Slide 4 - Quiz
Proces-verbaal is:
A
de politie zoekt naar bewijzen van een gepleegd strafbaar feit
B
een officieel schriftelijk verslag van een strafbaar feit
C
de officier van justitie besluit dat er een rechtszaak komt
D
de politietaak om mensen te adviseren en service te verlenen
Slide 5 - Quiz
Wat kan de officier van justitie niet doen?
A
De verdachte doorsturen naar de rechter
B
Een geldboete geven
C
Een gevangenisstraf geven
Slide 6 - Quiz
De officier van justitie zal een zaak seponeren als:
A
de verdachte ontkent.
B
de verdachte meteen het misdrijf bekent.
C
de politie te weinig bewijzen heeft.
D
de verdachte liever niet vervolgd wil worden.
Slide 7 - Quiz
Wat betekent seponeren? Maak de zin af. Seponeren betekent dat...
Slide 8 - Open question
Wel of niet een vonnis? 1. De rechter zegt: “Het bewijs is voldoende. U krijgt een taakstraf van 80 uur.” 2. De rechter zegt: “Ik vind dat er te weinig bewijs is tegen u. Daarom geef ik u geen straf of boete.”
A
1 is een vonnis, 2 is geen vonnis.
B
2 is een vonnis, 1 is geen vonnis.
C
1 en 2 zijn beide een vonnis.
D
1 en 2 zijn beide geen vonnis.
Slide 9 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Een rechtszaak eindigt altijd met de uitspraak door de rechter. 2. De officier van justitie en de rechter bepalen samen het vonnis.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist.
Slide 10 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Een getuige mag tijdens een rechtszaak liegen. 2. In de aanklacht staat het vonnis van de rechter.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 11 - Quiz
Welk begrip past bij de omschrijving? ''alle officieren samen justitie samen''
Slide 12 - Open question
Welk begrip past bij de omschrijving? ''een straf opleggen door de officier van justitie''
Slide 13 - Open question
Welk begrip past bij de omschrijving? ''een speciaal politieverslag over het misdrijf en de verdachte''
Slide 14 - Open question
Welk begrip past bij de omschrijving? ''de politie doorzoekt je kleding''
Slide 15 - Open question
Welk begrip past bij de omschrijving? ''de verdachte komt niet voor de rechter en krijgt geen straf''
Slide 16 - Open question
Welk begrip past bij de omschrijving? ''hierin staat van welk misdrijf de verdachte beschuldigd wordt''
Slide 17 - Open question
Welk begrip past bij de omschrijving? ''de officier stuurt het dossier door naar de rechtbank. Daar zal de rechter beslissen of de verdachte schuldig is''
Slide 18 - Open question
Welk begrip past bij de omschrijving? ''iemand die een bepaald delict heeft gezien of meegemaakt''
Slide 19 - Open question
Welk begrip past bij de omschrijving? ''iemand van wie de politie denkt dat die iets strafbaars heeft gedaan''