Klas 2C en 2D week 26

2C en 2D - week 26
Deze week gaan jullie de opdrachten bij het onderdeel "Woordenschat" van H6 maken. 
De LessonUp eindigt met een quiz. 

Aan het eind van de week controleer ik of iedereen alle slides weer doorlopen heeft.

Succes!
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

2C en 2D - week 26
Deze week gaan jullie de opdrachten bij het onderdeel "Woordenschat" van H6 maken. 
De LessonUp eindigt met een quiz. 

Aan het eind van de week controleer ik of iedereen alle slides weer doorlopen heeft.

Succes!

Slide 1 - Slide

Maak de startopdracht op p. 174.
Nb. later in deze LessonUp volgen de antwoorden.
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Lees nu de theorie op p. 174 over oude naamvallen
Vind je het interessant? Kijk dan ook het filmpje op de volgende slide. Hierin geeft een Belgische meneer uitleg over de naamvallen in het Middelnederlands. Het Middelnederlands is een voorloper van de moderne Nederlandse taal. Het werd tussen 1200 en 1500 in het huidige Nederlandse taalgebied gesproken.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Kijk nu de startopdracht na
1 in den vreemde= in het buitenland
2 te goeder trouw=  betrouwbaar; te vertrouwen; eerlijk
3 is in gebreke gebleven= heeft zich niet aan de belofte gehouden
4 ter bevestiging van =om te bevestigen; om aan te geven dat je akkoord bent met
5 de plaats des onheils = de plaats waar het ongeluk of de ramp is gebeurd
6 ten onrechte = zonder goede reden(en); op verkeerde gronden

Slide 5 - Slide

Maak nu opdr. 1 en 2 (p. 174-175)
timer
15:00

Slide 6 - Slide

Antwoorden opdr. 1 (p. 174)
1 uit den boze =   verboden; wat beslist niet gedaan mag worden
2 desgewenst = als u dat wilt
3 onverrichter zake =  zonder datgene gedaan te hebben wat men wilde
4 behoudens = behalve
5 ter ontnuchtering =  om nuchter te worden
6 ten huize van = bij … thuis; in het huis van
7 de dag des Heren =  zondag
8 ter verhoging van =   om … te verhogen
9 ’s lands wijs, ’s lands eer = je kunt je verbazen over bepaalde gewoonten in een (vreemd) land, maar toon respect voor die gewoonten
10 in koelen bloede = in het volle besef van het kwaad dat men doet

Slide 7 - Slide

Antwoorden opdr. 2 (p. 175)
1 de haren rijzen je te berge = je bent echt geschokt en stomverbaasd
2 de tand des tijds= de knagende werking die er in loop van de tijd plaatsvindt, zodat de conditie van dingen achteruitgaat
3 ter nagedachtenis van=  om terug te denken aan
4 ’s-Gravenhage =   Den Haag
5 ten laste leggen =   (officieel) beschuldigen van
6 op den duur =   na verloop van (lange) tijd
7 ten strengste verboden=  beslist niet toegestaan
8 Te land, ter zee en in de lucht = overal
9 in de loop der tijd =   in de loop van de tijd
10 ’s anderendaags =   de volgende dag
11 des duivels=    zeer boos
12 de tocht der tochten =  de Elfstedentocht

Slide 8 - Slide

Dit was het einde van les 1
Wil je verder werken, neem dan eerst een korte pauze.

Slide 9 - Slide

Lees de tekst "Blind boeken" (p. 175-176)
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Maak nu opdr. 4 en 5 (p. 175-176)
Tip bij opdr. 5, vraag 3: kies uit de volgende vormen van beeldspraak; metafoor, metoniem, personificatie, vergelijking. Weet je het verschil niet meer? Kijk dan nog even het filmpje op de volgende slide.

                             De antwoorden vind je verderop in deze  
                             LessonUp.
timer
25:00

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

Antwoorden opdr. 4 (175-176)
1 bestemming =   eindpunt van een reis: doel 
2 concept =   basisidee; (ook) ontwerp; schets 
3 in het ongewisse =  in het onzekere; onbekend 
4 exacte =   precieze 
5 op de bonnefooi = zonder alles uit te stippelen; op goed geluk 
6 accommodaties =  onderkomens 
7 een gat in de markt = mogelijkheid om (veel) geld te verdienen door iets aan te bieden wat er nog niet is, maar waar wel behoefte aan is 
8 memorabele = waard om je te herinneren 
9 budget  = bedrag dat je te besteden hebt
10 metropool =   zeer grote stad 


Slide 13 - Slide

Antwoorden opdr. 4 (175-176)
11 ongerepte maagdelijke = niet aangetaste
12 onthuld =   bekendgemaakt 
13 opties =   mogelijkheden 
14 voorloper = iemand die een bepaalde beweging aankondigt en de eerste daarin is 
15 sedert =   sinds 
16 nastreeft = probeert te bereiken 
17 aanslaat = succes heeft (bij het grote publiek) 
18 floreren = in trek zijn; bloeien
19 omzet = geld dat een ondernemer ontvangt voor zijn diensten of producten in een bepaalde periode 
20 horeca = verzamelnaam voor hotels, restaurants en cafés



Slide 14 - Slide

Antwoorden opdr. 4 (175-176)
21 gereguleerde = met veel regels; in veel regels vastgelegde
22 richtsnoer = leidraad; datgene waarnaar je moet richten
23 commercieel = wat winstgevende handel betreft; op winst gericht 
24 onrendabele = geen geld / rendement opleverende 
25 hamvraag = belangrijkste vraag; kwestie waar het eigenlijk om gaat 

Slide 15 - Slide

Antwoorden opdr. 5 (p. 176)
1
Alinea 2: te boek staan = als bekend staan als 
Alinea 3: van zins zijn =   van plan zijn 
Alinea 4: ter geruststelling =om je gerust te stellen 
Alinea 5: allerhande=   allerlei, andermans =  van iemand anders , ter plaatse =  op de bestemming; op die plaats 
Alinea 7: heden ten dage =  nu; tegenwoordig 
Alinea 10: logischerwijs =   wat logisch is; allicht, tezelfdertijd =   tegelijkertijd; in dezelfde periode 

Slide 16 - Slide

Antwoorden opdr. 5 (p. 176)
2
Alinea 2: als paddenstoelen uit de grond schieten =   zeer snel opkomen (bijvoorbeeld van bedrijfjes) 
Alinea 7: uit de lucht gegrepen =  zomaar gezegd; niet beargumenteerd 
Alinea 8: (te) veel noten op je zang hebben =    (te) veel eisen stellen 
Alinea 9: brood zien in commerciële mogelijkheden zien = mogelijkheden zien om (ergens) geld (mee) te verdienen 
 Alinea 10: een addertje onder het gras = een verborgen probleem of iets negatiefs dat pas later aan het licht komt, de proef op de som nemen = de juistheid van een veronderstelling toetsen 

Slide 17 - Slide

Antwoorden opdr. 5 (p. 176)
3
‘een smalle beurs’ is een metafoor; betekenis: (met) weinig geld; arm
‘de tijd is rijp’ is een metafoor; betekenis: de tijd is zeer geschikt
‘budget’ is een metoniem; betekenis: goedkoop
‘vijfsterren’ is een metoniem; betekenis: van zeer hoge kwaliteit; extra luxueus
‘een waslijst’ is een metafoor; betekenis: een heleboel
‘blind boeken’ is een metafoor; betekenis: een reis boeken zonder te weten waar die naartoe gaat.

Slide 18 - Slide

Dit was het einde van les 2
Wil je verder werken, neem dan eerst een korte pauze.

Slide 19 - Slide

Maak nu opdr. 6, 8 en 9 (p. 176-177)
Tip bij opdr. 6: de moeilijke woorden komen allemaal uit opdracht 4, kijk nog eens terug.
Ook voor opdr. 8 en 9 moet je terugkijken naar eerder gemaakte opdrachten.

De antwoorden vind je verderop in deze LessonUp.
timer
20:00

Slide 20 - Slide

Antwoorden opdr. 6 (p. 176-177)
1 onrendabel
2 accommodatie
3 omzet
4 budget
5 floreren
6 concept
7 metropool
8 opties
9 aanslaan
10 exact

Slide 21 - Slide

Antwoorden opdr. 8 (p. 177)
1 te allen tijde
2 onverrichter zake
3 is in gebreke gebleven
4 ten onrechte
5 allerhande
6 desgewenst
7 heden ten dage
8 ’s-Gravenhage
9 rijzen je de haren te berge
10 In groten getale

Slide 22 - Slide

Onder de loep nemen
Appels met peren vergelijken
Door het oog van de naald kruipen
Een duit in het zakje doen
Geld over de balk smijten
Een graantje meepikken
De bokken van de schapen scheiden
De lier aan de wilgen hangen
Als paddenstoelen uit de grond schieten/rijzen
(te)veel noten op je zang hebben

Slide 23 - Slide

Opdracht 
Zoek van de uitdrukkingen uit opdr. 9 waarvan je de betekenis niet meer wist deze op en noteer deze in je schrift.

Slide 24 - Slide

QUIZ!
Er volgen nu tot slot 10 vragen over de paragraaf "woordenschat" van H6.

Succes!

Slide 25 - Slide

1. Kies de juiste spelling
A
te allen tijde
B
ten allen tijden
C
te alle tijden
D
ten alle tijde

Slide 26 - Quiz

2. Kies de juiste spelling
A
enigzins
B
enigszins
C
enigzinds
D
enigszinds

Slide 27 - Quiz

3. Een aantal van jullie woont in 's-Hertogenbosch. Waar komt die 's vandaan?

Slide 28 - Open question

4. Wat betekent "te veel noten op je zang hebben"?
A
te hard zingen
B
heel erg van noten houden
C
te veel herrie maken
D
te veel eisen hebben

Slide 29 - Quiz

5. Wat betekent "richtsnoer"?
A
Leidraad
B
Parelketting
C
Verlichting
D
Datgene waarnaar je moet richten

Slide 30 - Quiz

6. Wat betekent "hamvraag"?
A
belangrijkste vraag
B
kwestie waar het eigenlijk om gaat
C
een grote vraag naar vlees
D
een hele moeilijke vraag

Slide 31 - Quiz

7. Wat betekent "appels met peren vergelijken"?
A
het goedkoopste fruit kopen
B
alles goed tegen elkaar afwegen
C
twee totaal verschillende dingen vergelijken
D
beslissen wat het gezondst is

Slide 32 - Quiz

8. Wat betekent "zijn lier aan de wilgen hangen"?
A
de bomen in je tuin versieren
B
met iets stoppen
C
vals spelen
D
jezelf overgeven

Slide 33 - Quiz

9. Wat betekent "floreren"?
A
in trek zijn
B
fluor kleuren hebben
C
bloeien
D
wandelen

Slide 34 - Quiz

10. Wat betekent "een duit in het zakje doen"?
A
een kleine bijdrage leveren
B
een woordje meespreken
C
geld verdienen
D
geld uitgeven

Slide 35 - Quiz

Einde les 3
Tot volgende week!

Slide 36 - Slide