Werkwoorden tegenwoordige tijd

werkwoorden
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

werkwoorden

Slide 1 - Slide

Wat gaan we leren?
Wat is een werkwoord?

Werkwoorden gebruiken in de tegenwoordige tijd.

Slide 2 - Slide

Wat doe ik?

Slide 3 - Slide

Welke werkwoorden
ken je al?

Slide 4 - Mind map

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 5 - Drag question

krijgen
Ik krijg een fiets  -->      krijgen
Mijn zus (zij) krijgt een fiets.  -->  krijg +t
Wij krijgen een fiets.

Slide 6 - Slide

kopen
Ik koop een ijsje.  --> kopen  -->  koop
Mijn broer (hij) koopt een ijsje.
Wij kopen allebei een ijsje.

Let op!
als je het werkwoord kopen korter maakt, komt er een o bij: koop

Slide 7 - Slide

Ik ......................... melk. (drinken)
A
drink
B
drinken
C
drinkt

Slide 8 - Quiz

Hij .............naar school. (lopen)
A
loop
B
lopen
C
loopt

Slide 9 - Quiz

Jullie..........brood met kaas. (eten)
A
eet
B
eten
C
eeten

Slide 10 - Quiz

Wat ............... je? (doen)
A
doe
B
doet
C
doen

Slide 11 - Quiz

schrijven  
Ik schrijf een briefje.
Sofie (zij) schrijft een briefje.
Jullie schrijven een briefje.

Let op!
Werkwoorden met een v in het midden -->ik/jij/hij/zij-vorm met een f.

Slide 12 - Slide

lezen
Ik lees een boek.
Liam (hij) leest een boek.
Matteo en Brandon (zij) lezen een boek.

Let op!
Werkwoorden met een z in het midden -->ik/jij/hij/zij-vorm met een s.

Slide 13 - Slide

Liam.........een boek. (lezen)
A
leezt
B
leest
C
lees
D
lezen

Slide 14 - Quiz

Oskar .........naar Nederland. (verhuizen)
A
verhuizt
B
verhuis
C
verhuizen
D
verhuist

Slide 15 - Quiz

De meester ..........een cijfer. (geven)
A
geevt
B
geeft
C
geef
D
geven

Slide 16 - Quiz

De man ........op straat. (lopen)

Slide 17 - Open question

Ik.......... naar de overkant. (rennen)

Slide 18 - Open question

De leerlingen.........in het lokaal. (zitten)

Slide 19 - Open question

Aan je werk!
Maak de achterkant van het werkblad af.

Slide 20 - Slide