Voornaamwoorden


Welk voornaamwoord zou passen op de plek van het onderstreepte woord?
Welke zielen zie jij in de Tartaros?
A
τίς
B
ἁς
C
ταυτας
D
τίνας
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
Klassieke TalenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson


Welk voornaamwoord zou passen op de plek van het onderstreepte woord?
Welke zielen zie jij in de Tartaros?
A
τίς
B
ἁς
C
ταυτας
D
τίνας

Slide 1 - Quiz


Wat voor voornaamwoorden zijn de onderstreepte woorden:
Dit gesprek, dat Plato beschrijft, heeft in werkelijkheid niet plaatsgevonden.
A
betrekkelijk, aanwijzend
B
aanwijzend, geen voornaamwoord maar voegwoord
C
aanwijzend, betrekkelijk
D
aanwijzend, aanwijzend

Slide 2 - Quiz


Wat voor voornaamwoorden zijn de onderstreepte woorden:
Welke mensen zijn dat, wier zielen gekweld worden?
A
onbepaald en betrekkelijk
B
onbepaald en aanwijzend
C
vragend en aanwijzend
D
vragend en betrekkelijk

Slide 3 - Quiz


Wat voor voornaamwoorden  zijn de onderstreepte woorden:
Van iemand, die geen fouten heeft gemaakt, ziet de ziel er beter uit.
A
onbepaald en aanwijzend
B
aanwijzend en betrekkelijk
C
onbepaald en betrekkelijk
D
persoonlijk en betrekkelijk

Slide 4 - Quiz


Wat voor voornaamwoord is het onderstreepte woord: 
Mensen die onherstelbare fouten hebben gemaakt, hebben een beschadigde ziel.
A
aanwijzend
B
vragend
C
betrekkelijk
D
onbepaald

Slide 5 - Quiz

Voornaamwoorden
Wat is wat in Nederlands en Grieks

Slide 6 - Slide


Wat voor voornaamwoord is het onderstreepte woord: 
Die slechte zielen zijn allemaal beschadigd.
A
betrekkelijk
B
aanwijzend
C
persoonlijk
D
onbepaald

Slide 7 - Quiz


Wat voor voornaamwoord is het onderstreepte woord: 
De rechters bepalen welke zielen naar de Tartaros gaan.
A
vragend
B
betrekkelijk
C
onbepaald
D
aanwijzend

Slide 8 - Quiz


Wat voor voornaamwoord is het onderstreepte woord: 
Homerus heeft niet geschreven over een of andere Thersites.
A
vragend
B
onbepaald
C
persoonlijk
D
betrekkelijk

Slide 9 - Quiz


Wat voor voornaamwoord is het onderstreepte woord: 
Socrates reageert op Kallikles, met wie hij al een tijdje in gesprek is.
A
vragend
B
onbepaald
C
aanwijzend
D
betrekkelijk

Slide 10 - Quiz


Wat voor voornaamwoorden zijn de onderstreepte woorden:
Sommige mensen geloven niet dat Socrates echt bestaan heeft.
A
onbepaald, geen voornaamwoord maar voegwoord
B
geen voornaamwoord maar bijvoeglijk naamwoord, betrekkelijk
C
geen voornaamwoord maar bijvoeglijk naamwoord, geen voornaamwoord maar voegwoord
D
onbepaald, aanwijzend

Slide 11 - Quiz


Wat voor voornaamwoord is het onderstreepte woord: 
Wie dit leest, is gek.
A
vragend
B
betrekkelijk
C
aanwijzend
D
onbepaald

Slide 12 - Quiz

Wie dit leest is gek
= hij, die dit leest is gek
die: betrekkelijk voornaamwoord
hij: antecedent
je spreekt in dit geval van een betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent.

Slide 13 - Slide

Welk van deze Griekse voornaamwoorden vertaal je niet met 'die'?
A
ὁδε
B
οὑτος
C
τις
D
ὁς

Slide 14 - Quiz

Welk van deze voornaamwoorden is niet aanwijzend?
A
ἐκεινος
B
αὐτος
C
ὁδε
D
οὑτος

Slide 15 - Quiz


Wat betekenen der onderstreepte woorden?
αὐτος ὁ Ζευς αὐτους εἰς τον Ταρταρον ἀπεπεμψεν.
A
zelf, dezelfde
B
zelf, zelf
C
dezelfde, hen
D
zelf, hen

Slide 16 - Quiz


Welk voornaamwoord zou passen op de plek van de onderstreepte woorden?
De machthebber van wie de ziel het meest beschadigd is, wordt het zwaarst gestraft.
A
τινος
B
αὐτου
C
οὑ
D
τουτου

Slide 17 - Quiz

aanwijzend
onbepaald
betrekkelijk
ἡδε
οὐδεις
ταυτας
ὁστις
τινων
ἐκεινοις
οὑς

Slide 18 - Drag question


Welk voornaamwoord zou passen op de plek van het onderstreepte woord?
De zielen komen aan en de rechters beoordelen hen.
A
ταυτας
B
αὐτας
C
τασδε
D
ἐκεινας

Slide 19 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord voor de 3e persoon
het Grieks heeft alleen persoonlijke voornaamwoorden voor de 1e en 2e persoon (dus ik, jij, wij, jullie). Voor de 3e persoon (hij, zij, het, zij) worden andere voornaamwoorden gebruikt ter vervanging:
αὐτος :bepalend vnw., in deze betekenis nooit in de nominativus!
ὁδε, οὑτος, ἐκεινος: aanwijzend vnw., in alle naamvallen

Slide 20 - Slide

ἡμᾶς is een
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
aanwijzend vnw
D
onbepaald vnw

Slide 21 - Quiz

ἐμός is een
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
betrekkelijk vnw
D
aanwijzend vnw

Slide 22 - Quiz

αὗται is een
A
bepalend vnw
B
persoonlijk vnw
C
aanwijzend vnw
D
betrekkelijk vnw

Slide 23 - Quiz

let op de spiritus!
οὗτος,αὕτη, τοῡτο: aanwijzend vnw.
αὐτός, αὐτή, αὐτό: bepalend vnw., vaak gebruikt als persoonlijk vnw.

Slide 24 - Slide

Hoe vertaal je ταῦτα?
A
dat
B
die dingen
C
die mensen
D
hen

Slide 25 - Quiz

Hoe vertaal je τινες?
A
wie
B
iemand
C
welke mensen
D
sommige mensen

Slide 26 - Quiz

Hoe vertaal je dan dus τινα?

Slide 27 - Open question

Hoe vertaal je αὐτους?
A
hem
B
zelf
C
die
D
hen

Slide 28 - Quiz