(3) Zinsdelen herhaling vzv

Welke docent is gespecialiseerd in het uitdelen van gele kaarten?
Zinsdelen herhaling


Welk zinsdeel is onderstreept?
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welke docent is gespecialiseerd in het uitdelen van gele kaarten?
Zinsdelen herhaling


Welk zinsdeel is onderstreept?

Slide 1 - Slide

planning

  • Herhaling uitleg voorzetselvoorwerp
  • oefening voorzetselvoorwerp

Slide 2 - Slide

Voorzetselvoorwerp
  • Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel. 
  • Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel (luisteren naar, rekenen op, delen door, geven om). 
  • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Voorbeelden
  • Ik ben niet tevreden met deze computer.  --> tevreden zijn met
  • Lenny houdt al meer dan tien jaar van Kevin. --> houden van

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm (pv)
Zo vind je de pv:
  1. Verander de zin van enkelvoud naar meervoud, of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de pv.

  2. Verander de zin van t.t. naar v.t. of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de pv.

  3. Maak de zin vragend. De pv komt vooraan in de zin te staan.

Slide 4 - Slide

Onderwerp (ow)
  • Wie/wat iets doet of is.
  • Wie/wat + pv = ow

Slide 5 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 6 - Slide

Aan de slag: wikiwijs vzv (zie Magister voor link)

Aan de slag.
Maak opdracht 1, 2 en 3

Slide 7 - Slide

Is het zinsdeel tussen haakjes
een voorzetselvoorwerp?

Waarom zou je / aan jezelf/ twijfelen?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Wat is hier het vzvw?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen

Slide 9 - Open question

Lesdoelcontrole vzv


Hoe vind je het vzv?









  • Zoek eerst de pv, ow en wwg
  • Kijk of er een ww is met een vast voorzetsel in de zin staat
  • Wordt het voorzetsel letterlijk gebruikt? Dan is het geen vzv
  • Het zinsdeel beginnend met het vaste voorzetsel is vzv

Slide 10 - Slide

Einde van deze les
  • Kijk om je heen, zie je rotzooi liggen, neem dit dan mee
  • Schuif je stoel aan en zet je tafel recht
  • Pak je tas, groet me/wens me een fijne dag en ga naar de volgende les of pauze

Slide 11 - Slide