Wat: Wat gaan de leerlingen doen
Wie: Met wie moet de opdracht uitgevoerd worden
Tijd: Hoe lang krijgen de leerlingen
Hoe: Wat moeten de leerlingen precies doen (stap voor stap, of gebruik een stappenplan)
Hulp: Welke hulpmiddelen mogen zij gebruiken tijdens de opdracht
Uitkomst: Wat kunnen/kennen de leerlingen door deze opdracht? (het doel)
Klaar?: Wat kunnen de leerlingen doen als zij eerder klaar zijn?