2v1 27/9 Ontleden

1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 55 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 
  • te gaan zitten
  • jas uit
  • oortjes uit
  • mobiel in je tas
  • laptop gesloten op tafel
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
  • leg een potlood op tafel
  • leg je laptop gesloten op tafel

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?

  • Wörter üben
  • Satzanalyse (zinsontleding)
  • Aufgaben machen

Slide 3 - Slide

Lernziel
am Ende der Stunde.....................
  • kannst du die Wörter von Lektion 1 und 2 verwenden, indem du Aufgaben machst.
  • hast du gelernt wie du einen Satz analysiert.


Slide 4 - Slide

An die Arbeit
  • Lernen: Schrijf de woordjes van Lektion 1 en 2 op bladzijde 50 in je schrift. Schrijf eerst het Duitse woord op en de Nederlandse vertaling erachter.
  • Machen: Aufgabe 3, Seite 17.
  • Selbständig
  • Niet praten en geen vragen
  • Klaar: Schrijf de woordjes nogmaals op.
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Satzanalyse (zinsontleding)
  •  Wat is een naamval?

  • Naamvallen zijn nodig om de  functie van een zinsdeel aan te geven.
  • Welke zinsdelen ken je in het Nederlands?
  • Onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde (Wat is het gezegde?)
  • Alle werkwoorden in een zin

Slide 6 - Slide

In het Duits
  • Het onderwerp staat in de 1e naamval (Nominativ)
  • Het meewerkend voorwerp staat in de 3e naamval (Dativ)
  • Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval (Akkusativ)
  • Er is ook nog een 2e naamval die een bezit aangeeft. Deze leer je in de bovenbouw (Genitiv)

Slide 7 - Slide

Ontleden
Hoe vind je het onderwerp
1e naamval? 


Hoe vind je het meewerkend 
voorwerp 3e naamval?

Hoe vind je het lijdend voorwerp 
4e naamval?
  • Wie of wat + gezegde (persoonsvorm) een persoonsvorm is een werkwoord dat in de zin van tijd kan veranderen. Je kan het zinsdeel vervangen door hij.
  • AAN/VOOR WIE +gezegde+onderwerp. Aan hem of voor hem.
  • WAT+ gezegde+onderwerp. Je kan het zinsdeel vervangen door hem.

Slide 8 - Slide

Beispiele
Onderwerp: De man geeft de vrouw een kus. 
Wie geeft?

Meewerkend voorwerp: De man geeft de vrouw een kus. 
AAN WIE geeft de man?

Lijdend voorwerp: De man geeft de vrouw een kus.
Wat geeft de man?

Slide 9 - Slide

An die Arbeit
  • Machen online: 
Lektion 3.4 , Aufgabe 13b, 13c, 14
Lektion 3.5, Aufgabe 1
  • Hilfe: Grammatik C (zie het schema aan de linkerkant van de vragen)
  • Wie? De eerste 10 minuten niet praten en geen vragen. Daarna fluisteren en vragen
  • Fertig? Versterk jezelf bij Kapitel 3 
timer
10:00
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren
  • na startsignaal: inpakken
  • wel blijven zitten - stil
  • dan sluit ik de les af!
  • dan: klaar :)
timer
1:00

Slide 11 - Slide

Hausaufgaben
Lernen: Lektion 1, 2, 3 Seite 50. 
NL-D und D-NL

Slide 12 - Slide

Tschüss, bis nächste Woche

Slide 13 - Slide