,

Maatschappijleer politiek h4

Maatschappijleer politiek h4
1 / 51
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Maatschappijleer politiek h4

Slide 1 - Slide

Kabinet 
Regering 
Ministers   + koning 
Minister + Staatssecretarissen   

Slide 2 - Drag question

Wat is de troonrede?
A
Een wet die door de regering is aangenomen
B
De toespraak van de koning op Prinsjesdag
C
Een speciale ceremonie in het paleis
D
Een jaarlijkse politieke bijeenkomst

Slide 3 - Quiz


De miljoenennota is een:
A
uitkering
B
toelichting op de financiële begroting
C
toelichting op de rijksbegroting
D
een briefje van 1 miljoen

Slide 4 - Quiz

gezamenlijke doelstellingen en hoofdlijnen van beleid van het (toekomstige) kabinet voor de komende vier jaar.
Je mag gekozen worden voor een democratisch orgaan. 
de bovenste kandidaat van de kieslijst, die het ‘gezicht’ is van de politieke partij. 
besprekingen die moeten leiden tot de vorming van een kabinet
Passief Kiesrecht
Regeerakkoord
Kabinets-
formatie
Lijsttrekker

Slide 5 - Drag question

"lid van de regering en verantwoordelijk voor een eigen onderwerp". Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Slide 6 - Open question

passief kiesrecht 

actief kiesrecht
verkiesbaar 
zelf stemmen

Slide 7 - Drag question

Eerste Kamer
Tweede Kamer
Kabinet
Provinciale Staten

Slide 8 - Drag question



Wie zitten er niet in het college van B & W?
Wie zitten er niet in het college van B & W?
A
Gemeenteraad
B
Burgemeester
C
Wethouders

Slide 9 - Quiz

Wat is de hoofdtaak van het College van B & W?
A
Bepalen wat de gemeentraad moet uitvoeren
B
deze zorgen dat het geld opgemaakt wordt
C
Deze voeren het beleid uit dat de gemeenteraad gemaakt heeft
D
Deze hebben veel overleg met de Tweede Kamer

Slide 10 - Quiz

Kabinet
Regering 

Slide 11 - Drag question

"is een soort assistent-minister die verantwoordelijk is voor een deel van de taken van een minister" welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Slide 12 - Open question

kabinet
Regering
de koning en ministers
Ministers en staatssecretarissen

Slide 13 - Drag question

Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Rechterlijke macht
Rechters
Parlement
Kabinet

Slide 14 - Drag question

Wie is de minister president?
A
Geert Wilders
B
Dick Schoof
C
Mark Rutte
D
Frans Timmermans

Slide 15 - Quiz

De minister-president...
A
...is de leider van het kabinet
B
...is de voorzitter als de ministers met elkaar vergaderen
C
...is het staatshoofd van Nederland
D
...beëdigt de ministers en staatssecretarissen

Slide 16 - Quiz

"een volksstemming over een belangrijk onderwerp" welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Slide 17 - Open question

Kabinet
Parlement
Controleert
Legt verantwoording af aan

Slide 18 - Drag question

Bestaat uit 150 zetels
Het kabinet
Een politieke partij

Slide 19 - Drag question

sociaal-democratie
A
links
B
rechts
C
Midden
D
Extreem-links

Slide 20 - Quiz

Een doel van sociaal-democratie is?
A
Gelijkwaardigheid
B
Eerlijke verdeling van inkomens
C
Respect voor het Woord van God (de Bijbel)
D
Bedrijven zomin mogelijk belastingen opleggen

Slide 21 - Quiz

Wetgevende macht 
Uitvoerende macht
Voorzitter dagelijks bestuur
Rijk
Minister president
Provincie
Provinciale Staten
Commisaris van de Koning 
Gemeente
Kabinet
Burgemeester
Parlement
Gemeenteraad
Gedeputeerde Staten
College van B&W

Slide 22 - Drag question

"een stroming waarin vrijheid de belangrijkste waarde is". Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Slide 23 - Open question

Wie is de baas in de gemeente?
A
De burgemeester
B
De gemeenteraad
C
Het college van B&W
D
De wethouders

Slide 24 - Quiz

De regering bestaat uit
Het parlement bestaat uit
De oppositie bestaat uit
Het kabinet wordt benoemd door
Het kabinet bestaat uit
De Eerste en Tweede Kamer
De koning
De koning en de ministers
De ministers en staatssecretarissen
De politieke partijen die niet in de regering zitten

Slide 25 - Drag question

De gedeputeerde staten worden rechtstreeks gekozen door de bevolking.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Wie is de voorzitter van het college van gedeputeerde staten?
A
de commissaris der Koning
B
de wethouders
C
de burgemeester
D
de Senaat

Slide 27 - Quiz

Stap 1 van de kabinetsformatie
Stap 2 van de kabinetsformatie
Stap 3 van de kabinetsformatie
Stap 4 van de kabinetsformatie
De formateur kiest de ministers en staatssecretarissen.
De Tweede Kamer benoemd een informateur. Hij of zij kijkt welke partijen kunnen en willen samenwerken.
De partijen stellen een regeerakkoord op.
De Koning benoemt het nieuwe kabinet.

Slide 28 - Drag question

Wat is een motie van wantrouwen?
A
Verlies van vertrouwen in de regering uitspreken
B
Een voorstel voor een nieuwe wet doen

Slide 29 - Quiz

"bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer." Welk begrip hoort hierbij?

Slide 30 - Open question

Eerste Kamer
Tweede Kamer

Slide 31 - Drag question

h5 rechtsstaat

Slide 32 - Slide


Wat is een rechtsstaat?
A
Een staat waarin de overheid de absolute macht heeft
B
Een staat waarin de burgers zich aan wetten moeten houden
C
Een staat waarin de burgers en de overheid zich aan de wetten moeten houden
D
Een staat waarin de koning de absolute macht heeft

Slide 33 - Quiz

Noem een voorbeeld van een autoritaire staat en voorbeeld van een dictatuur.

Slide 34 - Open question

wat is een autoritaire staat?
A
Een land waar burgers alle beslissingen mogen nemen
B
Een land waar niemand zich aan de wet hoeft te houden
C
Een land waar een kleine groep mensen de macht heeft
D
Een land met volledige persvrijheid en vrije verkiezingen

Slide 35 - Quiz

Nederland is een democratie.
Wat betekent democratie?
A
De koning regeert
B
Het kabinet regeert
C
God regeert
D
Het volk regeert

Slide 36 - Quiz

Noem een land met een democratische rechtsstaat en een land dat een autoritaire staat heeft.

Slide 37 - Open question

Geef van de volgende uitspraken over de democratische rechtsstaat aan of     ze juist of onjuist zijn.
Juist
Onjuist
Burgers hebben alleen plichten.
De bevolking heeft invloed op de politieke besluiten.
De overheid moet zich aan de wet te houden.
Je kunt als burger niet naar de rechter stappen.

Slide 38 - Drag question

Wat betekent censuur? (censuur)
A
Het stoppen van nepnieuws.
B
Dat de overheid controleert wat er mag worden gezegd en geschreven voordat het naar buiten komt.
C
Alles wat je zegt mag, zonder regels.
D
Het controleren van hoeveel mensen tv kijken.

Slide 39 - Quiz


De belangrijkste rechten en plichten van burgers staan in de ......
Door die grondwet werd Nederland een staat waar iedereen zich aan de wet moet houden, een ........
Rechten die in de grondwet staan
grondwet
rechtsstaat
grondrechten

Slide 40 - Drag question

Amnesty International is een organisatie die komt op voor ......?

Slide 41 - Open question

Sociale grondrechten
A
beschermen ons tegen de overheid
B
zijn plichten van de overheid

Slide 42 - Quiz

Censuur is het tegenovergestelde van persvrijheid. Wat betekend censuur voor journalisten?
A
Zij krijgen opdracht waar zij over moeten schrijven.
B
Zij mogen niet met hun eigen naam schrijven.
C
De artikelen worden vooraf gecontroleerd.
D
De artikelen mogen maar 1 lettertype geschreven worden.

Slide 43 - Quiz

Wat is geen sociale grondrecht?
A
Werkgelegenheid
B
Een goed leefmilieu
C
Onderwijs
D
Privacy

Slide 44 - Quiz


wat is een proces-verbaal?
A
een politieverslag over het misdrijf en de verdachte
B
omstandigheden die de kans op criminaliteit vergroten
C
strafbare feiten die minder erg zijn
D
een verdachte van een misdrijf

Slide 45 - Quiz

Overtreding of misdrijf?
Overtreding
Misdrijf
Relatief licht strafbaar feit
Ernstige overtreding

Slide 46 - Drag question

Welk gevolg heeft het plegen van een misdrijf NIET?
A
Je wordt verhoord door de politie
B
Ouder dan 12, dan krijg je een strafblad
C
Zwaardere straffen dan voor overtreding
D
Je krijgt een boete voor een overtreding

Slide 47 - Quiz

Trias Politica 
Wetgevende macht 
Uitvoerende macht 
Rechtelijke macht 

Slide 48 - Drag question

Een verdachte:
Een verdachte: 
A
Heeft altijd iets strafbaars gedaan
B
Heeft geen rechten
C
wordt altijd veroordeeld
D
Is misschien schuldig

Slide 49 - Quiz

Wat doet het Openbaar Ministerie (OM)?
A
Leidt het politieonderzoek en beslist over vervolging
B
Regeert het land en organiseert verkiezingen.
C
Maakt wetten en deelt straffen uit aan criminelen
D
Schrijft de regels over recht en democratie.

Slide 50 - Quiz

Wat is een delict?
A
Internetcriminaliteit
B
Asociaal gedrag
C
Strafbaar feit
D
sociaal gedrag

Slide 51 - Quiz