2VWO - Grammatica - H4 + WS H1

Grammatica - H4
  • Samengestelde zinnen : hoofd- en bijzinnen 
  • Voegwoorden
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Grammatica - H4
  • Samengestelde zinnen : hoofd- en bijzinnen 
  • Voegwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel:
Na de les:
  • weet je wat een hoofdzin en bijzin  is 
  • kan je de voegwoorden herkennen
  • kan je de voegwoorden toepassen en samengestelde zinnen maken

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

enkelvoudige zin

1 persoonsvorm

Ik maak nooit huiswerk.

Ik kijk alleen maar Netflix. 
samengestelde zin

2 of meer persoonsvormen

Ik maak nooit huiswerk, want ik kijk alleen maar Netflix. 

Slide 4 - Slide

Hoofdzin
- kan ook op zichzelf staan
- tussen twee hoofdzinnen staat altijd een nevenschikkend voegwoord (signaalwoord) tussen.
- er zijn er maar 5:  dus,  en, want, of,  maar      (DEWOM)   
- je kunt er niets tussen PV en OW zetten.

De docent roept de leerlingen, dus stoppen zij met praten.

Slide 5 - Slide

Bijzin
- kan niet op zichzelf staan
- een bijzin wordt altijd gekoppeld aan een hoofdzin met een onderschikkend voegwoord (signaalwoord). Er zijn er vele: wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, ...
- PV en OW staan niet naast elkaar OF je kunt er iets tussen zetten

Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt, omdat ik aan het Netflixen was .

Slide 6 - Slide

Kenmerken hoofdzin:

- OW en PV staan naast elkaar.



- PV staat op plek 1 of 2 in de zin.


- Elke samengestelde zin heeft een hoofdzin.

- Een samengestelde zin kan 2 hoofdzinnen hebben.

Kenmerken bijzin:

- OW en PV staan niet naast elkaar/ je kunt het woordje 'niet' ertussen zetten.

- PV staat op de laatste of een na laatste plek in de zin.

- Niet elke samengestelde zin heeft een bijzin.

- Bijzinkan vooraan of achteraan staan.

Slide 7 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofd- en bijzinnen:

1. Maak de zin vragend; dan vind je de PV van de hoofdzin.

2. Verander de zin van tijd; dan vind je alle PV's.

3. Zoek van de zinnen alle PV's en OW's.

4. Probeer of je tussen de PV en OW een woord kunt invoegen.

      - Dat lukt niet: hoofdzin.

      - Dat lukt wel: bijzin.

Slide 8 - Slide

Oefenen
Maak opdracht 1 op blz. 125 of in Online Methode
timer
6:00

Slide 9 - Slide

Opdracht 1
1 bijzin vooraan (Als hun diensttijd erop zit)
2 bijzin achteraan (dat fijnstof in de longen en in de hersenen terechtkomt)
3 bijzin achteraan (omdat ze aardig willen doen tegen anderen)
4 bijzin vooraan (Dat hij de journalistiek in wilde)
5 bijzin vooraan (Hoewel hij wel ontworpen is)
6 bijzin achteraan (dat ze niet opvallen)

Slide 10 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:

1. {hoofdzin} + {hoofdzin}

Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.

2. {hoofdzin} + (bijzin)

Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.

3. (bijzin)+  {hoofdzin}

Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.

Slide 11 - Slide

Onderschikkend en nevenschikkend
Nevenschikkend : minimaal twee hoofdzinnen 
Bijv.: {hoofdzin Ik (ow) heb nooit geld bij me}, want {hoofdzin ik (ow) gebruik mijn pinpas}.
Onderschikkend: hoofdzin met bijzin(nen)
Bijv.: {hoofdzin Cheryll (ow) heeft besloten ( bijzin dat zij (ow) contant geld meeneemt) en ( bijzin dat ik (ow) met mijn pinpas betaal)}.

Slide 12 - Slide

Oefenen
Je kan nu verder met opdracht 2 en 3 op blz. 125 / Grammatica H4 zinsdelen

Slide 13 - Slide

Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij al vaak gelogen heeft.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin

Slide 14 - Quiz

Jan ziet Elly achter het raam en Wieke ziet Jan op de fiets.

A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin

Slide 15 - Quiz

De tuin is nat, doordat het regent.

A
hoofdzin + hoofzin
B
hoofdzin + bijzin

Slide 16 - Quiz

Het meisje slaat haar zusje en zij stompt haar broertje, omdat ze stom doen.


A
hoofdzin + hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
C
hoofdzin + bijzin + bijzin

Slide 17 - Quiz

Ik zwem in de zee en daarna lig ik op het strand.

'en' is een nevenschikkend voegwoord en voegt
A
een hoofdzin en een bijzin aan elkaar
B
een hoofdzin en een hoofdzin aan elkaar

Slide 18 - Quiz

Voegwoorden die een hoofdzin en een bijzin aan elkaar voegen zijn
A
nevenschikkende voegwoorden
B
onderschikkende voegwoorden

Slide 19 - Quiz

Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Annet is zenuwachtig, want......
timer
0:30
Hoofdzin
Bijzin
ze heeft nog nooit eerder opgetreden.
morgen moet ze naar de tandarts.

Slide 20 - Drag question

Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Mijn pianoleraar vond dat ik erg goed had gespeeld,
timer
0:30
Hoofdzin
Bijzin
hoewel ik veel foutjes maakte. 
want ik maakte geen foutjes.

Slide 21 - Drag question

Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Annet is zenuwachtig, omdat
timer
0:30
Hoofdzin
Bijzin
ze nog nooit eerder heeft opgetreden. 
ze morgen naar de tandarts moet.

Slide 22 - Drag question

Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Het gaat regenen, ......
timer
0:30
Hoofdzin
Bijzin
maar af en toe zal de zon schijnen.
hoewel de de zon af en toe zal schijnen.

Slide 23 - Drag question

Leg uit: wat is de functie van een bijzin?
Vb. HZ-BZ: Marije heeft besloten, dat ze contant geld meeneemt.

Slide 24 - Open question

Waaraan herken je een bijzin? Noem er twee.

Slide 25 - Open question

Nakijken opdr. 2, 3
BLZ 125 Grammatica zinsdelen H4 

Slide 26 - Slide

Nakijken opdr. 2, 3
BLZ 125 Grammatica zinsdelen H4 
Opdracht 2
1 A {hoofdzin} + {hoofdzin}, ns
Nederland heeft veel onderzoekers voortgebracht, maar wie was de grootste?
2 A {hoofdzin} + {hoofdzin}, ns
Quest stelde die vraag aan wetenschappers en enkele resultaten volgen hier.
3 B {(bijzin) + hoofdzin}, os
Omdat hij licht beschreef als golfverschijnsel, staat Christiaan Huygens op één.
4 A {hoofdzin} + {hoofdzin} ns
Huygens ontdekte de ringen rond Saturnus en hij vond het slingeruurwerk uit.
5 B {(bijzin) + hoofdzin}, os
Hoewel Antoni van Leeuwenhoek bekendstaat als uitvinder van de microscoop, heeft hij het instrument eigenlijk alleen verbeterd.
6 C {hoofdzin + (bijzin)}, os
Lenzenslijper Baruch Spinoza werd vooral bekend doordat hij ook filosoof was.


Slide 27 - Slide

Nakijken opdr. 2, 3
BLZ 125 Grammatica zinsdelen H4 
Opdracht 3  
1 {hz} + {hz + (bz)}
Rioolbuizen liggen vrij diep onder de grond, / want / ze moeten een beetje aflopen, / zodat het vieze rioolwater goed blijft stromen.
2 {(bz) + hz} + {hz}
Terwijl een muis maar een jaar of vier wordt, / kan een kip wel vijftien jaar leven, / maar sommige andere vogels bereiken nog veel hogere leeftijden.
3 {(bz) + hz + (bz)}
Omdat ons stroomnetwerk met dat van andere landen verbonden is, / hebben we in Nederland ook elektriciteit / als onze centrales zouden uitvallen.
4 {hz + (bz) + (bz)}
Wetenschappers denken / dat helium en waterstof uit de atmosfeer zijn verdwenen, / doordat deze gassen erg licht zijn.



Slide 28 - Slide

Nakijken opdr. 2, 3
BLZ 125 Grammatica zinsdelen H4 
Opdracht 4 (tweetallen)
Bijvoorbeeld:
1. {hz + (bz)} + {hz}  

  1. We hebben hier te maken met twee hoofdzinnen.
  2. De eerste hoofdzin heeft een bijzin. Dat kan je zien aan de notatie. Die bijzin geeft extra informatie bij de hoofdzin.
Dus:
1. Marije speelt telkens vals en Jolijn heeft er nu helemaal genoeg van.
2. Marije speelt telkens vals, als haar tegenstander even niet oplet en Jolijn heeft er nu helemaal genoeg van. 



Slide 29 - Slide

Nakijken opdr. 2, 3
BLZ 125 Grammatica zinsdelen H4 
Opdracht 4: schrijf jullie zin op een blaadje o.i.d. Over 4 min leveren jullie je zin in (volgende slide)


{hz} + {(bz) + hz} door:  
{hz} + {hz} + {hz} door:  
{hz + (bz) + (bz)} door:  
{(bz) + hz} + {hz} door:  
{(bz) + hz + (bz)} door:  


timer
4:00

Slide 30 - Slide

Lever nu jullie zinnetje in.

Slide 31 - Open question

Deze meneer beweert dat een blaffende hond niet bijt.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 32 - Quiz

Wie de dader van de moord is, wordt nog niet bekend gemaakt.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 33 - Quiz

Of Nederland snel uit de crisis komt, wachten we maar af.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 34 - Quiz

Sneeuwwitje werd ziek, doordat ze van de vergiftigde appel at.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 35 - Quiz

In het uitgaansgebied hangen camera's, want die vergroten de veiligheid.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 36 - Quiz

De meeste voetbalkenners twijfelen eraan of Nederland ooit wereldkampioen kan worden.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 37 - Quiz

Beeldspraak

Slide 38 - Slide

Zij is het derde wiel aan de wagen

Slide 39 - Slide

Vergelijking
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin.      (object en beeld)

Hij                                    is zo bleek als een lijk.
werkelijkheid                            beeld
object

Slide 40 - Slide


Dat meisje
is zo onschuldig als    een lammetje

werkelijkheid                                               beeld

Slide 41 - Slide

Wat is het object (o) en wat is het beeld (b)?
'Je kamer lijkt wel een zwijnenstal!'
timer
0:30

Slide 42 - Open question

Metafoor  
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Slide 43 - Slide

Metafoor
Dat schaap is er alweer ingetrapt.

Een reus van een kerel.

De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (MF in werkwoord)

Het regent klachten bij de zorginstelling. (MF in werkwoord)

Slide 44 - Slide

A: Wat is de metafoor?
B: wat is de betekenis achter de metafoor?
'Veronique vliegt door die spannende boeken.'

Slide 45 - Open question

Hoge bomen vangen veel wind

Slide 46 - Slide

Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.

Hoge bomen vangen veel wind. 
Het gevaar loerde op elke straathoek.  
De toekomst lacht je toe.

Slide 47 - Slide

Wat is de personificatie?
'Het schip danste op de golven.'

Slide 48 - Open question

Huiswerk:
Woordenschat H1. ONLINE of in boek: opdracht 1, 2

Slide 49 - Slide