Taal herhaling B4

Herhaling Blok 4
  1. Log in op Lesson Up. Dit doe je vanaf je eigen plek.
     
  2. We starten zo met de Quizlet die hoort bij blok 4 van taal. 
     
  3. Is je groepje bekent? Dan gaan we proberen zo stil mogelijk bij elkaar te komen.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling Blok 4
  1. Log in op Lesson Up. Dit doe je vanaf je eigen plek.
     
  2. We starten zo met de Quizlet die hoort bij blok 4 van taal. 
     
  3. Is je groepje bekent? Dan gaan we proberen zo stil mogelijk bij elkaar te komen.

Slide 1 - Slide

Wanneer schrijf je GEEN hoofdletter
A
Feestdagen
B
Eigennamen (mensen, dieren, straten, wijken etc.)
C
Dagen van de week
D
Titels van boeken

Slide 2 - Quiz

Welke zin is

A
Ik ben een fransman en ik spreek Frans.
B
mijn zus woont in Nijmegen, dat is een plaats in Gelderland.
C
In April vieren we het feest Pasen.
D
Mijn lievelingsboek is Harry Potter en mijn mobiel is van Apple.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Hoeveel komma's horen er in deze zin?
David een jongen uit groep 6 heeft een grote rode fiets en hij staat in de fietsenstalling

Slide 5 - Slide

David een jongen uit groep 6 heeft een grote rode fiets en hij staat in de fietsenstalling
A
0
B
1
C
4
D
3

Slide 6 - Quiz

Waar kijk ik naar als ik de volgende woorden in alfabetische volgorde wil zetten?
Vrolijk, gezellig, boos, bang
Alfabetische volgorde

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

  • Toen ik een geluid hoorde, ging ik meteen naar binnen.
  • Ik ben naar binnen gegaan, omdat ik een geluid hoorde.

Slide 9 - Slide

Zet deze woorden op alfabetische volgorde:
armband, oorbel, oorschelp, de Boer, oorontsteking, ring

Slide 10 - Open question

Een vraag om informatie
Een uitnodiging
Een ingezonden brief
Tekst soorten/doelen

Slide 11 - Slide


Hallo Ikea, wanneer zijn de honden knuffels weer op voorraad?
Welke tekstsoort/ doel hoort het beste bij deze zin?

Slide 12 - Slide

Hallo Ikea, wanneer zijn de honden knuffels weer op voorraad?
A
vraag om informatie
B
een uitnodiging
C
ingezonden brief

Slide 13 - Quiz

Verwijswoorden
Dit zijn woorden die naar iets anders verwijzen. Met verwijswoorden hoef je niet telkens de namen te noemen. 
Bijvoorbeeld:  Saskia geniet van de warme zomerdagen. Ze gaat lekker zwemmen en eet heerlijke ijsjes.

Slide 14 - Slide

Welke 2 verwijswoorden zie je in deze zin?

Siem heeft zin in de vakantie. Hij gaat dan samen met zijn ouders een weekje weg.

Slide 15 - Slide