K050 vrijdagavond 20/6

K050 vrijdagavond 20/6
1 / 8
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 8 slides, with text slides.

Items in this lesson

K050 vrijdagavond 20/6

Slide 1 - Slide

Lesplan
Taalcompleet 1.7
Grammatica hebben/zijn en 'te'
Toets thema 2


Slide 2 - Slide

hebben of zijn?
Meestal gebruiken we hebben in de voltooid verleden tijd.
Hebben gaat altijd met hebben.   Ik heb ...... gehad
En zijn altijd met zijn. Ik ben ...... geweest. 


Slide 3 - Slide

Zijn
1. zijn, beginnen, blijven, gaan, komen, worden. 
2. Verandering van de situatie
Hij is getrouwd/ Zij is gegroeid/ Wij zijn veranderd./ Jullie zijn vertrokken.  (veranderen, vallen, opstaan)

Slide 4 - Slide

Beweging
lopen, rijden, zwemmen, varen, fietsen, rijden.
Van A naar B Heb je een doel? Zie je een locatie?  Meestal met het woordje 'naar' erin. Gebruik dan zijn.
Geen doel? Maar alleen een actie! Dan gebruik je hebben.
Ik heb in het bos gefietst/ Ik ben naar naar het bos gefietst.



Slide 5 - Slide

Zinnen met 'te' + heel werkwoord
Het heeft te maken met hulpwerkwoorden.
Het begint te regenen.
Modale werkwoorden krijgen nooit een te in een zin!
willen, kunnen, mogen, zullen, moeten
maar ook zouden, laten en gaan krijgen geen te.

Slide 6 - Slide

Werkwoorden die wel een te krijgen
 1. Positiewerkwoorden zoals: staan, hangen, lopen, zitten, liggen.
 Bijvoorbeeld: ik sta op een vriendin te wachten.  Hij zit daar lekker te eten.
 Frank loopt met zijn moeder te bellen.
2. De om- werkwoorden (geven een emotie aan/ of is een instructie)
  Ik durf dat niet te doen.  Dat lijkt me leuk om uit te proberen. Ik probeer om gezonder te eten.
 





 

Slide 7 - Slide

om-werkwoorden
beloven   verlangen
bevelen   verzoeken 
durven    vragen
proberen  wensen



Slide 8 - Slide