goed gebekt zijn 1

paragraaf 12  Uitdrukkingen
blz. 259
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

paragraaf 12  Uitdrukkingen
blz. 259

Slide 1 - Slide



   Uitdrukkingen vind je veel in teksten.
- Het maakt de tekst aantrekkelijker
- Iets op een verzachtende manier of harde manier iets
   duidelijk maken

Slide 2 - Slide

Uitdrukkingen met woordparen:
- synoniem (tautologie) >> wendt of keert

- tegenstelling (antithese) >> overal en nergens

- alliteratie (beginrijm van medeklinkers) >>
                 met man en muis...

- eindrijm >> tegen heug en meug

Slide 3 - Slide

Er komen uitdrukkingen voor met:
- een voorwerp
- een dier
- een lichaamsdeel
- uit de Bijbel
- de mythologie
- met oude naamvallen
- voorzetselsuitdrukkingen

Slide 4 - Slide

Je hebt telkens maar 20 seconden om het goede antwoord te geven.
   Wat betekent de uitdrukking?

Slide 5 - Slide

goed gebekt zijn
A
goed kunnen spreken
B
een knap gezicht hebben
C
een rimpelloos gezicht hebben

Slide 6 - Quiz

dat is een wassen neus
A
dat stelt niets voor
B
dat is gelogen
C
dat is heel kwetsbaar

Slide 7 - Quiz

een ongeluk komt zelden alleen
A
een ongeluk maak je zelden in je eentje mee
B
als er een tegenslag is, volgen er meer
C
als je een tegenslag hebt, krijg je veel steun

Slide 8 - Quiz

met azijn vang je geen vliegen
A
als je een lastige klus moet uitvoeren, moet je een plan hebben
B
met onaardige woorden bereik je niets
C
je moet geen wartaal uitslaan

Slide 9 - Quiz

arbeid adelt
A
met hard werken kun je bereiken wat je wil
B
van hard werken word je rijk
C
hard werken is goed voor je

Slide 10 - Quiz

je moet geen appels met peren vergelijken
A
geen onvergelijkbare dingen met elkaar vergelijken
B
geen verschillen tussen mensen benadrukken
C
geen problemen zoeken

Slide 11 - Quiz

Uit hetzelfde hout gesneden zijn
A
je hebt dezelfde vooropleiding als de ander
B
je behoort tot hetzelfde sociale milieu
C
je hebt dezelfde eigenschappen

Slide 12 - Quiz

Dat is een teer punt
A
een smerig zaakje
B
een gevoelige zaak
C
een sombere zaak

Slide 13 - Quiz

iemand de zwartepiet toespelen
A
proberen een slecht product te leveren
B
proberen iemand erbij te betrekken
C
proberen iemand de schuld te geven

Slide 14 - Quiz

Wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen
A
wat het belangrijkste is, moet voorrang krijgen
B
voor iets wat moeilijk is, moet je hard werken
C
je moet niet om de waarheid heen draaien

Slide 15 - Quiz

Vul aan en leg uit wat het betekent:

Slide 16 - Slide


1. lief en leed ....
2. iemand over de hekel ...
3. over koetjes en kalfjes ...

Slide 17 - Open question

aangevuld en uitgelegd
  1. lief en leed delen: heel veel samen meemaken, zowel geluk als verdriet
  2. iemand over de hekel halen: iemand op scherpe wijze beoordelen
  3. over koetjes en kalfjes praten: over onbelangrijke zaken praten

Slide 18 - Slide


1. achter het net ...
2. hij moest het gelag ...
3. genoegen met iets ...

Slide 19 - Open question

aangevuld en uitgelegd
  1. achter het net vissen: een kans gemist hebben
  2. hij moest het gelag betalen: hij draaide voor de kosten op
  3. genoegen met iets nemen: er tevreden mee zijn

Slide 20 - Slide