Hoofdstuk 14-In de sportschool

1 / 41
next
Slide 1: Video
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Sportschool

Slide 2 - Mind map

In de sportschool
Dialoog met pauzes
  • informatie vragen
  • zullen - waarschijnlijkheid
  • futurem
  • uitspraak oe - u - uu

Slide 3 - Slide

inschrijven
speciaal
conditie
waarschijnlijk
meedoen
gewicht
Opdracht 1

Slide 4 - Slide

Welke sport zie je?
sleep naar het plaatje.
Welke sport zie je? Sleep naar het plaatje.

Slide 5 - Slide

judo
schoon-springen
gewicht-heffen
honkbal
waterpolo
korfbal
boog-schieten
turnen
boksen
wielrennen
schermen
voetbal

Slide 6 - Drag question

judo
schoon-springen
gewicht-heffen
honkbal
waterpolo
korfbal
boog-schieten
turnen
boksen
wielrennen
schermen
voetbal

Slide 7 - Drag question

Welke sport zie je?
sleep naar het plaatje.
Wat hoort bij welk plaatje? Sleep het woord naar het plaatje.
Plaatje 2 heeft 2 goede antwoorden.

Slide 8 - Slide

Johan Cruijff
Steven Berghuis
Ruud Gullit
honkbal
Arjen Robbe
korfbal
boog-schieten
turnen
Virgil van Dijk
wielrennen
schermen
voetbal

Slide 9 - Drag question

Welke sport zie je?
sleep naar het plaatje.
Opdracht 2
Praten over sporten.
Welke plaatjes en sporten horen bij elkaar?
Zoek bij vijf plaatjes de naam van de sport.

Voorbeeld: plaatje 4 en plaatje 8 horen bij elkaar. Het zijn allebei balsporten.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Extra opdracht: hoe heten deze sporten?

Slide 12 - Slide

sprinten
roeien
badminton
honkbal
handbal
boksen
wielrennen
paardrijden
schermen
voetballen
turnen
gewichtheffen
basketbal / korfbal
vechtsport / judo
vechtsport / ?
schietsport
boogschieten
hardlopen
zeilen
volleybal
zwemmen
tennis
tafeltennis

Slide 13 - Slide

Welke sport zie je?
sleep naar het plaatje.
Opdracht 3
Sporten raden
  • Je krijgt een memosticker op je rug.
  • Op die sticker staat een sport.
  • Welke sport? Dat moet je raden.
  • Iedereen loopt door het lokaal.
  • Je mag maximaal twee vragen aan dezelfde cursist stellen.
  • Deze cursist mag ook twee vragen aan jou stellen.
  • Daarna loop je naar iemand anders, totdat je jouw sport hebt geraden.
  • De ander mag alleen met ja of nee  antwoorden. 
  • Je moet dus ja/nee-vragen stellen.
Voorbeeld: 
Is het een populaire sport?
Is het een teamsport?
Is het binnen?
Gebruik je een bal?
Is deze sport vaak op tv?

Slide 14 - Slide

Opdracht 4
Formuleer de vraag op een andere manier.

Voorbeeld:
Waar is de sportschool?
Kunt u me zeggen waar de sportschool is?

Slide 15 - Slide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 16 - Slide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 17 - Slide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 18 - Slide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 19 - Slide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 20 - Slide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 21 - Slide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.

Slide 22 - Slide

Opdracht 5
Gebruik: 
Kun je me (misschien) zeggen ....?
Weet je (misschien) (ook?)

Slide 23 - Slide

Opdracht 6 Een sportschool kiezen
A:
Cursist A: Vraag aan cursist B de informatie die jij nodig hebt. Schrijf deze in jouw schema.
Cursist B: Vraag aan cursist A de informatie die jij nodig hebt. Schrijf deze  in jouw schema. Gebruik: Kun je me zeggen?  / Weet je ?

B: beantwoord de vragen.
C: Welke sportschool kies jij? Waarom?

Slide 24 - Slide

zullen
opdracht 7

Zal ik spaghetti carbonara maken?


Ik zal spaghetti carbonara maken


Ze zal wel spaghetti carbonara gemaakt hebben.
Voorstel
Belofte
Waarschijnlijkheid

Slide 25 - Slide

zullen - waarschijnlijkheid
één werkwoord
Ze komt nog. →
Ze zal nog wel komen.
twee werkwoorden
Ze kan het adres wel vinden. → 
Ze zal het adres wel kunnen vinden.
perfectum
Ze heeft te veel gegeten. → 
Ze zal wel te veel gegeten hebben.
Voorstel
Zal ik spaghetti carbonara maken?
Belofte
Ik zal spaghetti carbonara maken
Waarschijnlijkheid
Ze zal wel spaghetti carbonara gemaakt hebben.

Slide 26 - Slide

1. presens + tijdsaanduiding (standaard)
Je vertelt over een tijd die nog moet komen.
2. werkwoord gaan + infinitief 
3. werkwoord zullen + infinitief 
Je vertelt over een plan of een intentie.
Het gaat bijna zeker gebeuren. Formele context.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Komende zondag werk ik van 10.30 uur tot 14.00 uur.
Volgende week trouwt mijn broer. 
In augustus word ik 50.
Wat doe jij...
morgen?
volgende week?
na de feestdagen?
1. presens + tijdsaanduiding (standaard)
Je vertelt over een tijd die nog moet komen.

Slide 29 - Slide

2. werkwoord gaan + infinitief 
Mark gaat biologie studeren.
Mijn broer gaat trouwen.
Ik ga mijn 60ste verjaardag vieren.
Je vertelt over een plan of een intentie.
Wat doe jij...
morgen?
volgende week?
na de feestdagen?

Slide 30 - Slide

3. werkwoord zullen + infinitief 
De voorstelling zal om acht uur precies beginnen. 

Volgend jaar zal mijn broer trouwen.
Ik zal mijn verjaardag vieren.
Het gaat bijna zeker gebeuren. Formele context.
Wat doe jij...
morgen?
volgende week?
na de feestdagen?

Slide 31 - Slide

Komende zondag werk ik van 10.30 uur tot 14.00 uur.
1. presens + tijdsaanduiding (standaard)
Je vertelt over een tijd die nog moet komen.
2. werkwoord gaan + infinitief 
Mijn broer gaat trouwen.
3. werkwoord zullen + infinitief 
De voorstelling zal om acht uur precies beginnen. 

Je vertelt over een plan of een intentie.
Het gaat bijna zeker gebeuren. Formele context.
Opdracht 8

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Maak opdracht 10 en 11

Slide 35 - Slide

Dialoog met verplichte zinnen.  Luister goed! 
Medewerker sportschool
• Hallo, wat kan ik voor u doen?
• Wat voor abonnement wil je?
• Een maandabonnement kun je opzeggen.
• We hebben op dit moment een speciale aanbieding.
• Op onze website vind je een rooster met alle groepslessen.

Je moet meer zinnen gebruiken.

Nieuwe klant
  • Ik wil graag lid worden. Kan dat?
• Wat is het verschil tussen de abonnementen?
• Ik wil graag een ……. abonnement.
• Ik wil graag krachttraining doen en groepslessen volgen.
• Waar kan ik me omkleden?
• Wanneer kan ik beginnen?

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

uitspraak oe - u - uu

Slide 38 - Slide

Samengestelde woorden

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide