This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Thema 10
DNA
B3
Transcriptie
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Lesprogramma
Leerdoelen B3 (2 minuten)
Uitleg deel 1: RNA en zijn functie + transcriptie (15 minuten)
Zelfstandig opdracht30 t/m 32 maken
Uitleg deel 2: Splicing (10 minuten)
Zelfstandig opdracht 33 t/m 41 maken
Oefen de Flitskaarten en maak Test Jezelf als laatste
Lesafsluiter B3 (5 minuten)
Eerder klaar?
Neem context 'MRNA-vaccins' door en maak opdracht 42 en 43
Slide 3 - Slide
Leerdoelen B3
10.3.1 Je kunt beschrijven hoe transcriptie plaatsvindt.
Bij transcriptie wordt de nucleotidevolgorde van een gen in het DNA gekopieerd naar een ander nucleïnezuur: RNA. Met RNA kan een ribosoom een eiwit maken. Wat is RNA en waarin verschilt het van DNA?
Bij transcriptie wordt langs een deel van een nucleotideketen van een DNA-molecuul (een gen) een RNA-molecuul gevormd door het enzym RNA-polymerase
RNA is een nucleïnezuur dat bestaat uit een enkele streng nucleotiden. RNA bevat ribose in plaats van desoxyribose en uracil (U) in plaats van thymine (T).
RNA brengt de informatie voor de synthese van een eiwit over naar een ribosoom en heet daarom mRNA (messenger-RNA)
Andere typen RNA:
rRNA (ribosomaal RNA) is een belangrijk bestanddeel van ribosomen.
tRNA (transfer-RNA) bindt aminozuren (de bouwstenen van eiwitten) uit het cytoplasma en vervoert die naar een ribosoom voor de synthese van een eiwit.
Slide 8 - Slide
Transcriptie (2)
Bij eukaryote organismen moet het compacte DNA eerst worden ontvouwen om transcriptie mogelijk te maken
Stap 1:
RNA-polymerase bindt aan een promotor (een specifieke volgorde van stikstofbasen)
Transcriptiefactoren: eiwitten die nodig zijn om RNA-polymerase te laten binden aan de promotor.
Stap 2:
Als RNA-polymerase zich aan een promotor heeft gebonden, verbreekt ze vanaf die plaats de waterstof-bruggen tussen de twee DNA-ketens in de richting van het 3’-uiteinde naar het 5’-uiteinde.
Slide 9 - Slide
Transcriptie (2)
De ketens scheiden hierdoor en de helixstructuur verdwijnt.
De keten met de promotor noem je de template-streng of matrijsstreng.
De andere keten heet de coderende streng. Deze heeft dezelfde nucleotidevolgorde als het RNA dat ontstaat.
Transcriptie vindt plaats langs de template-streng.
Bij een ander gen kan de andere DNA-keten de template-streng zijn.
De nieuwe RNA-streng wordt hierdoor in de 5’→3’-richting gesynthetiseerd.
10 nucleotiden van de RNA-streng blijven gebonden.
Stap 3:
De transcriptie stopt wanneer een specifieke volgorde (eindsignaal) van stikstofbasen wordt bereikt.
Slide 10 - Slide
https:
Slide 11 - Link
Maak opdracht 30 t/m 32
Slide 12 - Slide
RNA-processing
BiNaS tabel 71H
Een gen in het DNA van eukaryoten bestaat uit introns en exons.
Introns zijn niet-coderende stukken DNA en worden afgewisseld door korte coderende stukken DNA.
Het pre-mRNA bevat ook introns en exons.
Splicing: introns worden uit het pre-mRNA geknipt en de exons worden aan elkaar gekoppeld.
Hierdoor ontstaat doel-mRNA dat de informatie bevat voor de synthese van een eiwit.
Doordat er verschillende mogelijkheden zijn voor splicing, kunnen er uit één pre-mRNA-molecuul verschillende mRNA-moleculen worden gevormd (alternatieve splicing).
Bij prokaryoten ontbreekt de celkern, waardoor DNA los in cytoplasma ligt. Genen bevatten geen introns.
Slide 13 - Slide
https:
Slide 14 - Link
Slide 15 - Slide
Samengevat...
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Video
Huiswerk
Maak opdracht 33 t/m 41
Oefen de Flitskaarten en controleer de leerdoelen
van B3 met deTest Jezelf
Klaar?
Neem de Context 'mRNA-vaccins' door en
maak opdracht 42 en 43
Slide 18 - Slide
Lesafsluiter B2
10.2.1 Je kunt uitleggen hoe DNA-replicatie plaatsvindt.
10.2.2 Je kunt uitleggen hoe de basenvolgorde van DNA kan worden bepaald.
10.2.3 Je kunt uitleggen hoe DNA-analyse kan worden toegepast om verwantschap tussen organismen vast te stellen.
Slide 19 - Slide
Stel we willen een bacterie genetisch modificeren om een mensen eiwit te maken. Wat moeten we dan in de bacterie doen?
A
DNA van het gen
B
Een DNA kopie van het mRNA
C
Het pre-mRNA
D
Het eiwit
Slide 20 - Quiz
Een student doet onderzoek naar de nucleotidensamenstelling van een bepaald stuk dubbelstrengs DNA. Hij gebruikt hiervoor het mRNA dat gevormd is door transcriptie van dit bepaalde stuk DNA. Dit mRNA bestaat voor 45% uit adenine, voor 15% uit cytosine, voor 25% uit guanine en voor 15% uit uracil. Op grond van deze gegevens kan de nucleotidensamenstelling van het corresponderende DNA worden afgeleid. Wat is de procentuele verdeling van de verschillende nucleotiden in dit stuk DNA?
A
20% A, 30% C, 30% G, 20% T
B
25% A, 45 % C, 15% G, 15% T
C
30% A, 20% c, 20% G, 30% T
D
45% A, 15% C, 25% G, 15% T
Slide 21 - Quiz
Van dubbelstrengs DNA heeft een deel van een coderende-streng de nucleotidesequentie CGGATACGGTTA. Wat is de sequentie van nucleotiden in het RNA-molecuul dat wordt gesynthetiseerd?
A
GCCTATGCCAAT
B
GCCUAUGCCAAU
C
CGGAUACGGUUA
D
UAACCGCACCCG
Slide 22 - Quiz
Transcriptie Een DNA-fragment dat is geïsoleerd uit een Coli-bacterie heeft de volgende volgorde:
5' – GTAGCCTACCCATAGG – 3' (coderende streng)
Vanaf de template- of matrijsstreng wordt mRNA gemaakt. Welke basenvolgorde heeft dit mRNA?