Herhaling fictie P1/2/3

Lesplanning 

* 15 minuten lezen 

* Herhaling Fictie H1/2/3

* Quiz
Let op!
Telefoon in de telefoonzak
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesplanning 

* 15 minuten lezen 

* Herhaling Fictie H1/2/3

* Quiz
Let op!
Telefoon in de telefoonzak

Slide 1 - Slide

15 minuten lezen 
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Lesdoel:


Begrippen fictie H1/2/3 herhalen

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?
- fictie / non-fictie
- realistisch / fantasieverhaal
- doel van fictie
- personages 
- perspectief
- inleven / meeleven
- onderwerp / genres / smaak

Slide 4 - Slide

Fictie & Non-fictie
Verzonnen verhalen
Niet-verzonnen teksten

Slide 5 - Slide




  • Verzonnen
  • Vooral voor je plezier

          /                       \               






  • Niet verzonnen
  • Vooral om iets te weten te komen 
Fictie                Non-fictie
Realistisch
Niet-realistisch
Zou echt kunnen gebeuren
Zou niet echt kunnen gebeuren

Slide 6 - Slide


Wat zijn personages?

Slide 7 - Slide

Begrippen:

1. Inleven: je leest wat personages meemaken en hoe zij zich voelen, waardoor je hun gedrag ook beter begrijpt.

2. Personages: alle personen (soms dieren) die een rol spelen in een verhaal.
Je hebt hoofdpersonen en bijfiguren.

Slide 8 - Slide

Verschil in personages

Slide 9 - Slide

Wat kijk/lees jij graag?
Wat is jouw smaak?

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
Pak nu je telefoon en log in....

Slide 11 - Slide

Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 12 - Quiz


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 13 - Quiz


Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 14 - Quiz

Fictie of non-fictie?
'voor je plezier'
A
fictie
B
non-fictie

Slide 15 - Quiz

Fictie of non-fictie?
'om iets te weten te komen'
A
non-fictie
B
fictie

Slide 16 - Quiz

Fictie of non-fictie?
'reisblog'
A
non-fictie
B
fictie

Slide 17 - Quiz

Is het non-fictie of fictie?
De biografie van Messi.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 18 - Quiz

Is een informerende tekst fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 19 - Quiz

Fictie kan bestaat uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.
Bovenstaande uitspraak is
A
niet waar
B
waar
C
weet ik niet

Slide 20 - Quiz

Wat is het verschil tussen
fictie en non-fictie?
A
Non-fictie is verzonnen. Fictie is echt gebeurd.
B
Fictie is verzonnen. Non-fictie is echt gebeurd.
C
Fictie kun je bewijzen. Non-fictie niet.

Slide 21 - Quiz

Fictie
Wat is fictie?
A
Verzonnen verhalen
B
Biografie
C
Informatieve verhalen
D
Autobiografie

Slide 22 - Quiz


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 23 - Quiz


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 24 - Quiz

Fictie kan bestaan uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.

A
niet waar
B
waar

Slide 25 - Quiz

Welke soorten personages zijn er in een boek?
A
Hoofdpersonen
B
Bijpersonen
C
hoofd- en bijpersonen

Slide 26 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met vertelperspectief?
A
hoeveel personages er in het verhaal zitten
B
de structuur van het verhaal
C
vanuit welk oogpunt het verhaal verteld wordt
D
wat de hoofdpersoon doet in het verhaal

Slide 27 - Quiz

Personages kun je verdelen in:
A
Innerlijk
B
uiterlijk
C
Typen
D
Karakters

Slide 28 - Quiz

Welke personages maken vaak een verandering door in een verhaal?
A
Alle personages
B
Hoofdpersonen
C
Bijfiguren
D
Ligt aan het boek

Slide 29 - Quiz

Wat betekent: personages
A
een boek waarin je dagelijks schrijft
B
personen in een verhaal
C
theatervoorstelling met liedjes en dans
D
van grote waarde

Slide 30 - Quiz

Wat hoef je NIET te beschrijven als je het uiterlijk van een personage beschrijft?
A
leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
B
gedachten en gevoelens
C
gedrag
D
relatie tot de andere personages

Slide 31 - Quiz

Tot de volgende les !

Slide 32 - Slide