Les 2 : mc-vragen

Welkom
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

Slide 1 - Slide

Leerdoel


Je weet welke strategieën je kunt gebruiken bij mc-vragen


Slide 2 - Slide

DE MEERKEUZE VRAAG
De meeste leerlingen vinden meerkeuzevragen (MC-vragen) makkelijker dan open vragen. In de praktijk worden meerkeuzevragen echter slechter gemaakt. 

Slide 3 - Slide

Kenmerken
  • Er is altijd maar 1 antwoord goed. Schrijf je er meerderen op dan wordt alleen het eerste antwoord nagekeken.

  • De overige antwoorden lijken ook goed maar zijn zo gemaakt dat ze jou laten twijfelen (alleen met de juiste kennis hebt kun je een MC-vraag goed maken).

  • Gebruik HOOFDLETTERS A, B, C en D (kleine letter a en d lijken te veel op elkaar)

  • En gebruik de letters, en nooit het antwoord zelf.

Slide 4 - Slide

Tip 1. Onderschat MC-vragen niet

Meerkeuzevragen zijn lastiger dan je denkt. Je moet de stof net zo goed voorbereiden en zoals gezegd, in de praktijk maken leerlingen meerkeuzevragen slechter dan open vragen.

Slide 5 - Slide

Tip 2. Dek de antwoorden af
Lees de vraag goed en de antwoorden niet (hand op de antwoorden). Formuleer het antwoord en kies dan het antwoord wat het meest overeenkomt.

Als het brein vier antwoorden op een vraag leest, voert het brein vier opdrachten uit. Dat beïnvloedt het denken en leidt onnodig af. Als het brein alleen de vraag leest, voert het één opdracht uit. Het brein kan nu zonder ruis het goede antwoord formuleren.

Slide 6 - Slide

Tip 3. De eliminatie ronde
Je streept eerst de onmogelijke antwoorden weg. Dat zijn er meestal twee. Dan herlees je de vraag en maak je een keuze. 
De gokkans is nu 50%!

MAAK ALTIJD EEN KEUZE!

Slide 7 - Slide

Tip 4. Vertrouw op de eerste ingeving
Als je goed bent voorbereid, is je eerste ingeving meestal de juiste. De meeste “verbeterde” meerkeuzevragen blijken namelijk fout te zijn en gebaseerd op onzekerheid en stress. Wijzig dus alleen het antwoord als je tot echt nieuwe inzichten bent gekomen. Ga niet twijfelen en vertrouw op je eerste ingeving.

Slide 8 - Slide

Tip 5. Controleer
Controleer of alle vragen zijn beantwoord en ingeleverd. Als je nog vragen over hebt en geen tijd, gok dan. 

Sommige lln kiezen dan het langste antwoord maar dit is niet per definitie het juiste antwoord.


Slide 9 - Slide

Tip 6. Geen paniek.
Laat je niet misleiden door het aantal keer dat je voor een bepaalde letter gekozen hebt. Theoretisch is het mogelijk dat alle goede antwoorden van een toets A zijn. Meestal staan de antwoorden namelijk op alfabetische volgorde.


Slide 10 - Slide

Tip 7. Werk op tempo
Blijf niet te lang hangen bij vragen.

Zet een kruisje bij de vraag en sla hem even over.
Aan het einde van de toets ga je deze lastige vragen nog bij langs.

Controleer of je alle vragen hebt gemaakt (geen bladzijde met vragen bent vergeten).


Slide 11 - Slide

Herhaling. In de hersenstam zullen voornamelijk schakelcellen liggen die te maken hebben met het (T1)
A

Slide 12 - Quiz

Herhaling. In de hersenstam zullen voornamelijk schakelcellen liggen die te maken hebben met het (T1)
A
Animale zenuwstelsel
B
Autonome zenuwstelsel
C
Perifere zenuwstelsel
D
Centrale zenuwstelsel

Slide 13 - Quiz

Herhaling. Een impuls wordt overgedragen van cel op cel. Welke cellen kunnen dit zijn? (T1)

I - motorische zenuwcel op spiercel
II - schakelcel op schakelcel
III - motorische zenuwcel op schakelcel
IV - schakelcel op sensorische zenuwcel
A

Slide 14 - Quiz

Herhaling. Een impuls wordt overgedragen van cel op cel. Welke cellen kunnen dit zijn? (T1)

I - motorische zenuwcel op spiercel
II - schakelcel op schakelcel
III - motorische zenuwcel op schakelcel
IV - schakelcel op sensorische zenuwcel
A
I en II
B
II en III
C
III en IV
D
I en IV

Slide 15 - Quiz

In de hersenen zijn het centrum van Broca en het centrum van Wernicke betrokken bij het spreken en luisteren. Als je zelf praat, worden vooral vanuit het centrum van Broca impulsen gestuurd naar stembanden, lippen en tong. Als er tegen je wordt gepraat, word je je hiervan bewust en vindt herkenning van de stem vooral plaats in het centrum van Wernicke.
Is op grond van deze gegevens het centrum van Broca vooral motorisch of vooral sensorisch te noemen? En het centrum van Wernicke?
A

Slide 16 - Quiz

In de hersenen zijn het centrum van Broca en het centrum van Wernicke betrokken bij het spreken en luisteren. Als je zelf praat, worden vooral vanuit het centrum van Broca impulsen gestuurd naar stembanden, lippen en tong. Als er tegen je wordt gepraat, word je je hiervan bewust en vindt herkenning van de stem vooral plaats in het centrum van Wernicke.
Is op grond van deze gegevens het centrum van Broca vooral motorisch of vooral sensorisch te noemen? En het centrum van Wernicke?
A
Broca motorisch Wernicke sensorisch
B
Broca motorisch Wernicke motorisch
C
Broca sensorisch Wernicke sensorisch
D
Broca sensorisch Wernicke motorisch

Slide 17 - Quiz

Organellen
Een onderzoeker bekijkt een preparaat van een cel met behulp van een elektronenmicroscoop bij een vergroting van 5000x. Hij ziet onder andere de volgende organellen:
1. endoplasmatisch reticulum
2. mitochondriën
3. plastiden
Op grond van de aanwezigheid van welk of van welke van deze organellen kan hij met zekerheid zeggen dat hij een plantencel bekijkt?

A alleen op grond van 1
B alleen op grond van 2
C alleen op grond van 3
D op grond van 2 en 3




Slide 18 - Slide

Het antwoord van de vorige slide
A
Alleen op grond van 1
B
Alleen op grond van 2
C
Alleen op grond van 3
D
Zowel op grond van 1, 2 als 3

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Wat is het antwoord op de vorige vraag?
A
Endoplasmatisch reticulum
B
Kernmembraan
C
Vacuolemembraan
D
Chromosoom

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Wat is het antwoord van de vorige vraag?
A
Reageerbuis P
B
Reageerbuis Q
C
Reageerbuis R
D
Reageerbuis S

Slide 23 - Quiz

Plastiden
Uit onderzoek aan een cel, die in het midden van een plantenwortel zat, blijkt dat hij veel plastiden bevat.
Welke plastiden zullen dat zeer waarschijnlijk zijn geweest?

Slide 24 - Slide

Uit onderzoek aan een cel, die in het midden van een plantenwortel zat, blijkt dat hij veel plastiden bevat.
Welke plastiden zullen dat zeer waarschijnlijk zijn geweest?
A
Chloroplastsen en leukoplasten
B
Chloroplasten en chromoplasten
C
Chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten
D
Alleen leukoplasten

Slide 25 - Quiz

Hoe komt het dat spiercellen uit het de staartvin geen verteringseiwitten maken? (T2, 2p)

A
De spiercellen uit het onderbeen hebben ander DNA dan de cellen uit het darmkanaal
B
De spiercellen uit het onderbeen missen de juiste aminozuren om verteringseiwitten te maken.
C
De spiercellen uit het onderbeen hebben een andere genetische code dan de cellen uit het darmkanaal.
D
In de spiercellen uit het onderbeen zijn de genen voor het maken van verteringseiwitten niet actief.

Slide 26 - Quiz

Zelfstandig werken

- Ga naar eindexamensite.nl en maak de oefentoets over het zenuwstelsel

- Gebruik de strategieën die we behandeld hebben


Slide 27 - Slide