What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
grammatica 1-3: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Nederlands
Grammatica 1-2
1 / 37
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
37 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
Grammatica 1-2
Slide 1 - Slide
"Hier klopt iets niet", zei de cardioloog.
Pinnen komt van pas bij het betalen.
Slide 2 - Slide
Grammatica
Benoemen van
woordsoorten
:
Zelfstandig werkwoord (zww), Hulpwerkwoord (hww), Koppelwerkwoord (kww), lidwoord (lw), zelfstandig naamwoord (znw), bijvoeglijk naamwoord (bnw), voorzetsel (vz), persoonlijk voornaamwoord (p. vnw), bezittelijk voornaamwoord (b. vnw)
Zelf
creëren
van zinnen met verschillende zinsdelen en woordsoorten
Herformuleren
van zinnen
Toets in
week 20
telt
3x
mee
Wat:
Ontleden in
zinsdelen
Benoemen van
zinsdelen
:
Werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, onderwerp,
l
ijdend voorwerp, meewerkend voorwerp,
bijwoordelijke bepaling
Slide 3 - Slide
terugblik
Je hebt geoefend met...
... het vinden van de
PV
en
OW
... het vinden van
WWG
en
NWG
Slide 4 - Slide
Persoonsvorm
?
Getalproef:
enkelvoud
↔️
meervoud
Tijdproef:
tegenwoordige tijd
↔️
verleden tijd
Het woord dat verandert = de persoonsvorm
Ik loop naar school.
Hij maakt een toets.
Wij lopen naar school.
Wij maken een toets.
Zij zwemmen in de zee.
Ik ga lezen, leren en shoppen.
Zij zwommen in de zee.
Ik ging lezen, leren en shoppen.
Slide 5 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde =
alle werkwoorden in de zin
+
'
aan het'
/
'te'
Hij
wacht
op de bus.
Hij was aan het fietsen
.
Hij lag te slapen.
Hij probeerde het snel te vergeten
wacht
was aan het
fietsen
lag te slapen
probeerde te vergeten
Slide 6 - Slide
Onderwerp
Je vindt het onderwerp als je antwoord hebt op de vraag:
wie/wat
is het
die/dat ...
(gezegde)
Kees geeft een brief aan Samira. ➡️➡️ wie is het die
GEEFT
?
Die vrouw is al jarenlang postbode. ➡️➡️ wie is het die (postbode)
IS
?
In de krant verschijnt een artikel over het ATC. ➡️➡️ wat is het dat
VERSCHIJNT
?
Het aardige kind van de buren van mijn tante krijgt een vette fatbike
wie is die
KRIJGT
?
Slide 7 - Slide
vooruitblik
...je gaat oefenen met het benoemen van het
lijdend voorwerp
en het
meewerkend voorwerp
.
Slide 8 - Slide
Lijdend voorwerp
Pim koopt
een boek
.
Asima doet
haar werk
.
Esther hoort
een verdacht geluid
.
Het kopen van
een boek
Het doen van
haar werk
Het horen van
een verdacht geluid
Kijk naar de werkwoorden.
iets
Je kunt deze zinnen veranderen.
Slide 9 - Slide
Lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)
Wie/wat
+
wwg
+
ond
bijv.
Wim zag het journaal
.
Wie/wat
+
zag
+
Wim
lv= het journaal
Slide 10 - Slide
0
Slide 11 - Video
meewerkend voorwerp
werkwoorden hebben ROLLEN
-iemand (OW
doet
of
is
het WW)
-iets (LVW
ondergaat
het WW)
-
aan iemand
of
voor iemand
(MWV)
Slide 12 - Slide
Lezen
Hoeveel rollen heeft '
lezen
'
?
Lezen heeft
2 rollen
: Je hebt
iemand
nodig die leest en
iets
nodig wat gelezen wordt (boek, laptop of telefoon)
werkwoord 'roept op -->
onderwerp
+ lijdend voorwerp.
Het kind
leest
een boek
Slide 13 - Slide
Springen
Hoeveel rollen heeft '
springen
'?
Springen heeft
1 rol
: Je hebt alleen
iemand
nodig die springt.
--> werkwoord:
onderwerp
De kinderen
springen
Slide 14 - Slide
Geven
Hoeveel rollen heeft '
geven
'?
Geven heeft
3 rollen
. Je hebt
iemand
nodig die geeft,
iets
nodig om te geven en
iemand
nodig
aan wie
je geeft.
--> werkwoord:
onderwerp
+
lijdend voorwerp
+
meewerkend voorwerp
Het broertje
geeft
een cadeau
aan zijn zusje
Slide 15 - Slide
Lachen
Hoeveel rollen heeft
lachen
?
Lachen heeft
1 rol
: Je hebt alleen iemand nodig die lacht.
--> werkwoord:
onderwerp
De baby lacht
Slide 16 - Slide
Meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mw)
Aan wie/ voor wie
+
gez
+
ond
+
(lv)
bv. Johan gaf (aan) zijn vriendin een nieuw horloge.
Aan wie/ voor wie
+
gaf
+
Johan
+
een nieuw horloge
mwv=
zijn vriendin
Slide 17 - Slide
Aan de slag!
Log in op lessonup:
grammatica 1-3: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Maak de vragen
Slide 18 - Slide
Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.
1. Volgens de muziekleraar heeft een van mijn klasgenoten een mooi muziekstuk gecomponeerd.
Slide 19 - Open question
Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.
2. De broers van de bruid versierden met heel veel plezier
het pad naast het huis.
Slide 20 - Open question
Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.
3. In de zomervakantie heeft de oma van Joyce allerlei kleurige kleden geweven.
Slide 21 - Open question
Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.
4. Welk voetbalteam heeft in deze wedstrijd de meeste gele kaarten gekregen?
Slide 22 - Open question
Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.
5. Miljoenen kijkers hebben de eerste aflevering van de nieuwe detectiveserie bekeken.
Slide 23 - Open question
Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.
6. Rekenen jullie deze som op de goede manier uit?
Slide 24 - Open question
Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?
Van mijn ouders moet ik altijd ook de laatste restjes opeten.
A
Ja
B
Nee
Slide 25 - Quiz
Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?
In New York viel een glazenwasser tijdens het werk met bakje en al zeshonderd meter naar beneden.
A
Ja
B
Nee
Slide 26 - Quiz
Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?
De hardloopster wil haar record tijdens de Europese kampioenschappen zeker
verbeteren.
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quiz
Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?
Het linkerbeen van Noury is bij een val tijdens het mountainbiken op twee plaatsen
gebroken.
A
Ja
B
Nee
Slide 28 - Quiz
Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?
Om kwart voor acht vanmorgen moesten de treinreizigers een uur op de trein uit
Groningen wachten.
A
Ja
B
Nee
Slide 29 - Quiz
Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?
De automonteur vergat het lampje van de rechterkoplamp te vervangen.
A
Ja
B
Nee
Slide 30 - Quiz
Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
Slide 31 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.
Slide 32 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Ik schenk mijn vriendin een armbandje.
Slide 33 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Wie heeft de atlas aan haar geleend?
Slide 34 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Ik geef juf een dikke zoen
Slide 35 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Wil je mij de vraag voorlezen?
Slide 36 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Mijn broer mailde Eefje een leuke foto.
Slide 37 - Open question
More lessons like this
3- grammatica: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
26 days ago
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Talent 3.7 Grammatica Meewerkend voorwerp
November 2023
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2-4
VD1_grammatica_samenvattende les
May 2024
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Extra uitleg grammatica zinsdelen 4
June 2020
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Grammatica
January 2023
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1-3
Grammatica les 9 : zinnen bedenken
April 2020
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
grammatica les 4: herhaling zinsontleding
May 2023
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1