SO voorbereiding

1 / 28
next
Slide 1: Video
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Vandaag
Huishoudelijke mededeling
Terugblik 3.1 t/m 3.3
Terugblik deeltjesmodel, etc.

Slide 2 - Slide

Huishoudelijke mededeling
Volgende week SO over paragraaf 3.1 t/m 3.3!!

De stof voor het SO is de stof in het boek van deze paragrafen EN het door mij uitgelegde deeltjesmodel + Dichtheid (2.4) 

Slide 3 - Slide

Dus... Deze les herhalen en oefenen

LET OP: ik heb het SO al bekeken, dus het zou kunnen dat ik bij het maken van deze herhalingsles daar rekening mee heb gehouden (hint hint, knipoog knipoog)

Slide 4 - Slide

3.1 Water

Slide 5 - Slide

Noem 6 soorten neerslag en in welke fase zij zich bevinden.

Slide 6 - Slide

Waterdamp, nevel en stoom
Waterdamp = water in de gasfase, onzichtbaar
Stoom = hete waterdamp
Nevel = kleine waterdruppeltjes (vloeibare fase) in de lucht (bijv.                  mist)

(Nogmaals) bespreken opgave 3

Slide 7 - Slide

3.2 Temperatuur
"Brr wat is het koud"
"Sjongejonge wat is het heet"
"Het is zo verschrikkelijk heet, ik zweet helemaal"
"Het is veel te koud voor een t-shirt"

Probleem? --> Het zijn meningen = niet betrouwbaar

Slide 8 - Slide

Oplossing: de thermometer
De vloeistofthermometer:
- Deze thermometer bestaat uit een reservoir en een
stijgbuis
- Langs de stijgbuis is de schaalverdeling aangebracht
- Gevuld met alcohol: als de temperatuur stijgt, zet de
alcohol uit en gaat in de buis omhoog (en andersom)
- De buis is erg nauw, dus zie je de alcohol al stijgen of
dalen bij kleine temperatuurverschillen

Slide 9 - Slide

Meetbereik van een thermometer = het verschil tussen de hoogste en laagste temperatuur die je met die thermometer kunt meten.

Slide 10 - Slide

De celsiusschaal in oC (graden Celsius)
- De celsiusschaal is gebaseerd op het smeltpunt en kookpunt van water

Slide 11 - Slide

Bespreken opgave 1, 6 en 7 (blz. 90-92)

Slide 12 - Slide

3.3 Veranderen van fase

Slide 13 - Slide

Rijpen
Condenseren
Vervluchtigen
Bevriezen/stollen
Smelten
Verdampen

Slide 14 - Drag question

Een sneeuwlaag wordt bij strenge vorst steeds dunner. Door welke faseovergang komt dit?

Slide 15 - Open question

Ook bij vorst kan je nat wasgoed gewoon aan de lijn hangen buiten. De was bevriest snel, maar een dag later is het toch droog. Door welke faseovergang komt dit?

Slide 16 - Open question

Deeltjesmodel
- Op microniveau verklaren wat er op macroniveau gebeurt
- Moleculen trekken elkaar aan
- Hoe hoger de temperatuur is, hoe harder/sneller de moleculen bewegen 
- Als de temperatuur te hoog wordt en de moleculen te snel bewegen kunnen ze elkaar niet meer "vasthouden" 

Slide 17 - Slide

Het Deeltjesmodel

Slide 18 - Slide

In welke fase is de dichtheid het grootst? Leg met behulp van het deeltjesmodel uit hoe je dit kan zien

Slide 19 - Open question

Noteer van de volgende situaties welke verandering er plaatsvindt. Noteer zowel de begin- en eindfase als de naam van de faseovergang.

VOORBEELD: Karel stopt een fles water in de vriezer.
ANTWOORD: Van vloeibare fase naar vaste fase. Dit heet bevriezen (want het is water).

Slide 20 - Slide

a) Amanda is water aan het koken in een pan. Het water wordt steeds minder.
b) Na een regenbui ligt er een plas water op straat. Deze plas verdwijnt langzaam in de zon.
c) Johny laat zijn Split (een heel lekker ijsje!) in de brandende zon liggen.
d) Amar blaast ’s avonds de kaarsen uit. Het kaarsvet wordt weer hard.
e) Konrad stapt onder de warme douche vandaan en ziet dat de spiegel en ruiten beslagen zijn.
f) Het is erg droog buiten en het vriest stevig. Toch ziet Mirre dat de laag sneeuw in haar tuin steeds dunner wordt.
g) Johan heeft per ongeluk de vriezer niet goed dicht gedaan. Na een paar uur ziet hij dat er zich allemaal ijs heeft gevormd in de vriezer.
6. De faseovergang bij a) en b) lijkt hetzelfde te zijn. Toch zit er een verschil in de manier waarop dit gebeurt. Noem dit verschil.

Slide 21 - Slide

De faseovergang bij a) en b) lijkt hetzelfde te zijn. Toch zit er een verschil in de manier waarop dit gebeurt. Noem dit verschil.

Slide 22 - Slide

Bespreken opdracht 6 en 7 (blz. 97-98)

Slide 23 - Slide

Omrekenen
0,5 L = ... dL                                                  341,5 mL = ... L
1,28 cL = ... L                                                 341,5 mL = ... cm3
1203 cm3 = ... mL                                      28,7 L = ... cL
678 cm3 = ... L                                            208 dL = ... cm3 
2579 dL = ... L                                             0,05 L = ... dL
12,7 L = ... cm                                         0,007 mL = ... L

Slide 24 - Slide

Herhaling dichtheid
Met welke eenheid geven we dichtheid aan?

Slide 25 - Slide

Dichtheid (ρ)
ρ = m / V
ρ = de dichtheid in g/cm3
m = de massa in g
V = het volume in cm3 

Onthoud: 1 cm3 = 1 mL
1 mL = 0,001 L

Slide 26 - Slide

Drijven, zinken, zweven
ρ > ρwater dan zinken
ρ < ρwater dan drijven
ρ = ρwater dan zweven

Slide 27 - Slide

Stappenplan berekeningen doen
  1. Schrijf de formule op die je moet gebruiken
  2. Schrijf de gegevens op die je weet (LET OP: omrekenen naar juiste eenheid!)
  3. Vul de getallen in de formule in en bereken 
  4. Rond je antwoord af en ZET DE EENHEID ACHTER JE ANTWOORD! (anders krijg je geen punten)

Slide 28 - Slide