NN H2 Figuurlijk taalgebruik

 H. 2 Woordenschat klas 2



  Figuurlijk taalgebruik 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 H. 2 Woordenschat klas 2



  Figuurlijk taalgebruik 

Slide 1 - Slide

Leerdoel
  • Je kunt figuurlijk taalgebruik herkennen.
  • Je kunt de betekenis van figuurlijk taalgebruik opzoeken in een woordenboek.
  • Je kunt de betekenis van moeilijke woorden vinden.

Slide 2 - Slide

Bekijk en lees de cartoon

Slide 3 - Slide

1. Wat bedoelt degene aan de telefoon?
2. Wat gebeurt er op het plaatje?
3. In welke situatie kun je ook zeggen: 'Je viel even weg'?

Slide 4 - Open question

Wat weet je over
figuurlijk taalgebruik?

Slide 5 - Mind map

Letterlijk
Figuurlijk
Vannacht had hij een griezelige droom 
Draaien ze dat liedje op de radio nu alweer!
De voetballer schopt de bal naast het doel.
Mike schopte tegen alle regels.
Het wordt tijd dat iemand hem uit de droom helpt.
Het is met jou steeds hetzelfde liedje!

Slide 6 - Drag question

Wat past in de zin? Vul de juiste vorm in.
Kies uit: activiteiten – bepalen – combinatie – dankzij – navigeren – opzet – populair – regio.
1) De [...] zanger heeft een schokkende foto van zichzelf op Instagram gezet.
2) Mijn pa heeft een tomtom, daarmee [...] hij alleen als we in het buitenland zijn.
3) Vanwege het slechte weer heeft Imad een [...] activiteit georganiseerd voor zijn voetbalteam.
4) In dit recept worden de smaken zoet en zuur [...].

Slide 7 - Open question

Figuurlijke betekenissen kun je opzoeken in een woordenboek. Bij welk woord ga je zoeken?
A
Het eerste woord
B
Het belangrijkste woord

Slide 8 - Quiz

Wat is de betekenis tussen de haakjes? Zoek het op in het woordenboek:
1) Na 2,5 uur hardlopen kwam Chris [de man met de hamer] tegen.
2) Bij de docent Engels heeft onze klas niets [in de melk te brokken].
3) Marloes is niet bepaald een [held] in wiskunde.

Slide 9 - Open question

Hoe vind je de
betekenis van een woord?

Slide 10 - Mind map

Aan de slag
Woordenschat H2 + afmaken H1
Hoe? Zelfstandig, in stilte.
Heb je een vraag? Vraag hulp aan je buurman of buurvrouw. Kom je er nog steeds niet uit? Vraag het dan aan mij.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

De blauwgedrukte delen betekenen ongeveer hetzelfde. Wat was er in deze klas aan de hand?

Slide 15 - Open question

Figuurlijk taalgebruik
  • In teksten kom je vaak zinnen met figuurlijke betekenis tegen. 
  • Om teksten goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om figuurlijk taalgebruik te herkennen. 
  • Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen. 
  • Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn vaak figuurlijk.
  • Figuurlijk taalgebruik maakt een tekst vaak mooier.

Slide 16 - Slide

Neem figuurlijk taalgebruik niet letterlijk

Slide 17 - Slide

Uitdrukkingen
  • Combinatie van woorden die samen een eigen, soms figuurlijke, betekenis hebben.
  • Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, dan zoek je in het woordenboek naar het eerste belangrijke woord uit de uitdrukking

Slide 18 - Slide

Test je kennis!

Slide 19 - Slide

Met figuurlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 21 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'In onze tuin staat de hoogste boom van de buurt.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 22 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 23 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Zij is op het paard getild.
B
Zij is over het paard getild.

Slide 24 - Quiz

De jachthut ligt aan de voet van de berg.
'Wat betekent aan de voet van de berg?'

Slide 25 - Open question

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Mijn broer is een beer van een kerel.
B
In het bos is een beer gespot.

Slide 26 - Quiz

Bij welk woord in het woordenboek zoek je de betekenis van:
Sta je er met je neus bovenop?
A
sta
B
er
C
neus
D
bovenop

Slide 27 - Quiz


Vul de betekenis in van: sta je er met je neus bovenop . (Gebruik je woordenboek)

Slide 28 - Open question

Ik stel deze vraag over H.2 Woordenschat:

Slide 29 - Open question