Mening en argumenten

Mening                                         Argument                                 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Mening                                         Argument                                 

Slide 1 - Slide

Wat betekent
OBJECTIEF ?

Slide 2 - Mind map

Wat betekent
SUBJECTIEF?

Slide 3 - Mind map

SUBJECTIEF
+ SUper-persoonlijk

= mening

Slide 4 - Slide

OBJECTIEF
= Onpersoonlijk

Geen mening, maar een argument

Slide 5 - Slide

Objectieve - > Argumenten
Goede en slechte argumenten
-> Mening = meestal slecht
-> Goede argumenten: 5 soorten

Slide 6 - Slide

1. Voorbeeld
De toets was moeilijk. We kregen te weinig tijd en er zaten vijf vragen in over dingen die we niet gezien hebben. 

Slide 7 - Slide

Vergelijking
Je mag je voeten niet op de bank leggen. Dat doe je thuis toch ook niet? 

Slide 8 - Slide

Kleuters zijn lastig. Mijn zusje van drie luistert nooit als ik iets vraag.
A
Voorbeeld
B
Vergelijking

Slide 9 - Quiz

Je punten zijn goed. Bijna iedereen in de klas heeft minder dan jij.
A
voorbeeld
B
vergelijking

Slide 10 - Quiz

Ik denk wel dat we genoeg geld bij hebben. Een cola kost maar 2 euro.
A
voorbeeld
B
vergelijking

Slide 11 - Quiz

Oorzaak en gevolg 
De boetes voor alcohol in het verkeer zouden hoger moeten zijn. Dan zouden veel minder dronken mensen met de auto rijden.

Slide 12 - Slide

Onderzoek (cijfers)
Mensen zitten te veel op hun smartphone. Uit onderzoek blijkt dat meer dan de helft van de mensen meer dan vier uur per dag op de gsm zit.

Slide 13 - Slide

Wij zich insmeert met zonnecrème factor 50 verbrandt minder snel blijkt uit enkele studies
A
Onderzoek
B
Oorzaak/gevolg

Slide 14 - Quiz

Als je met oortjes in op de fiets zit dan hoor je de auto's veel minder goed komen en dat is gevaarlijk.
A
Onderzoek
B
Oorzaak/Gevolg

Slide 15 - Quiz

Uit de laatste telling blijkt dat 1 op de 2 koppels scheiden binnen de 2 jaar na het huwelijk.
A
onderzoek
B
Oorzaak/gevolg

Slide 16 - Quiz

Vier argumenten 
1. Voorbeeld
2. Vergelijking
3. Onderzoek
4. Oorzaak/gevolg

Slide 17 - Slide

Ik denk wel dat je een cadeautje moet kopen. Als je zelf niets krijgt op je verjaardag, vind je dat ook niet leuk.
A
onderzoek
B
oorzaak/gevolg
C
vergelijking
D
voorbeeld

Slide 18 - Quiz

Je moet je tanden wat vaker poetsen, anders ga je heel snel gaatjes krijgen.
A
oorzaak/gevolg
B
onderzoek
C
Vergelijking
D
Voorbeeld

Slide 19 - Quiz

Vijfde argument
De expert   (= de specialist)

vb Mijn kinesist zegt dat je het gebruik van gewichten langzaam moet opbouwen

Slide 20 - Slide

Die broodjeszaak is echt niet goed. Gisteren zat er zelfs nog aarde op de sla van mijn broodje.
A
Expert
B
oorzaak/gevolg
C
Voorbeeld
D
Vergelijking

Slide 21 - Quiz

Mijn tandarts zegt dat ik een beugel nodig heb
A
Voorbeeld
B
Expert
C
Oorzaak/gevolg
D
Vergelijking

Slide 22 - Quiz

5 argumenten
1. Voorbeeld
2. Vergelijking
3. Oorzaak/Gevolg
4. Onderzoek (cijfers)
5. Expert (specialist)

Slide 23 - Slide

Boek p. 268

Slide 24 - Slide