This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Kapitel 5
Unterrichtsstunde 5
24. Januar 2019
Slide 1 - Slide
Heutige Stunde
• Schreibübung
• Buch Seite 152, Aufgabe 23
• Erklärung Grammatik B
• Buch Seite 152-155, Aufgaben 24 + 25 + 27 + 29 Extra: 28
Slide 2 - Slide
Wortschatz
- Übersetze die Wörter
- denk an Groß- und Kleinschreibung
- benutze ä,ö,ü
Slide 3 - Slide
de Lepel
Slide 4 - Open question
het toetje
Slide 5 - Open question
de rijst
Slide 6 - Open question
de sinaasappelsap
Slide 7 - Open question
het bord
Slide 8 - Open question
de honger
Slide 9 - Open question
de suiker
Slide 10 - Open question
de koffie
Slide 11 - Open question
de taart
Slide 12 - Open question
de thee
Slide 13 - Open question
Bei welchen Artikeln bekommen die Wörter 'ein-' und 'kein-' die Endung '-e'?
A
der, die, das
B
die, das
C
der, das
D
die, die (mz)
Slide 14 - Quiz
der / das = ein kein
die / die (mv)= eine keine
Slide 15 - Slide
Was ist wichtig zu lernen? Dus wat is belangrijk te leren?
die bestimmten Artikel der Nomen de Lidwoorden bij de zelfstandig naamwoorden!!!!
sonst kannst du nicht die richtige Endung von 'ein-/kein-' bestimmen! anders kun je niet de juiste uitgang van 'ein-/kein-' bepalen
Slide 16 - Slide
Schreibübung
Schreibe fünf Sätze mit einem Personalpronomen (persoonlijk voornaamwoord), einem Verb (werkwoord) und einem Nomen (zelfstandig naamwoord) aus der Wörterliste Kapitel 5. Verwende hierbei die unbestimmten Artikel ein-/kein-.
Beispiel: Ik bestel geen schnitzel.
Slide 17 - Slide
Tauscht eure Hefte mit eurem Nachbarn
Volledige zin? -> pers.voornaamwoord/werkwoord/zelfst.naamwoord/ein- oder kein-
woorden uit Kapitel 5 gebruikt?
spelling correct?
werkwoord juist vervoegd?
juiste ending bij ein-/kein- ?
Slide 18 - Slide
Welke bezittelijke voornaamwoorden ken je?
mijn
jouw, je
zijn
haar
ons, onze
jullie
hun
uw
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-
ihr-
Ihr-
Slide 19 - Slide
Die Regel entdecken
Buch Seite 152, Aufgabe 23 a + b
Let op: "gefrühstückt" -> moet zijn: "unser Frühstück gegessen"