Start uitleg spelling

1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Doel 1
Je kent de verschillende werkwoordsvormen en kunt vaststellen welke vorm een werkwoord heeft.

Slide 5 - Slide

Soorten werkwoorden

  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Hele werkwoord/infinitief
Wij willen daar graag lopen.

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (enkelvoud/meervoud) en kan zowel in de tegenwoordige tijd als in de verleden tijd staan. 

Je vindt de persoonsvorm door:
  • De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
  • De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp)
    Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm. 
  • De vraagproef uit te voeren.
    Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Slide 7 - Slide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is het werkwoord dat aangeeft dat 
iets is afgelopen

Je herkent het voltooid deelwoord aan het volgende: 
  • Omdat je de persoonsvorm (PV) al uit de zin hebt gehaald, weet je dat de andere vervoegde werkwoorden voltooid deelwoorden zijn.
  • De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
  • Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
  • Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen. 

Slide 8 - Slide

Infinitief
Een infinitief is een werkwoordsvorm waarin het werkwoord zich niet heeft aangepast aan het getal of de tijd van de zin. 
Het hele werkwoord is het infinitief. 

Je herkent een infinitief aan het volgende: 
  • Je hebt de persoonsvorm (PV) al uit de zin gehaald.
  • Het is het hele werkwoord (de wij-vorm).
  • Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.

Slide 9 - Slide

Doel 2
Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm en kunt die toepassen.

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.

  • Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!

  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 
't ex- Kofschip.


Slide 13 - Slide

'T EX-KOFSCHIP
  • Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 
't ex-kofschip.
  • Dit is eigenlijk een ezelsbruggetje om de medeklinkers te kunnen onthouden.


  • Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't ex-kofschip?
  • wel > ik-vorm + te(n)
  • niet > ik-vorm + de(n) 


Slide 14 - Slide

Nog een ezelsbruggetje: 
'T SeXy FoKSCHaaP



Slide 15 - Slide

Werkwoordspelling Schema 
Is het werkwoord een persoonsvorm?
Ja
Nee
   TT                    VT                      VT DW                   INF 
ik, ...jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

M: 'infinitief'
Onregelmatig

ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(kofschip!)
D of een T?
't ex kofschip
hele werkwoord

Slide 16 - Slide

Spelling
  • Interpunctie -> leestekens 

  • spelling werkwoorden 

  • spelling andere moeilijke woorden  

Slide 17 - Slide

Leestekens 
-punt .
-komma , 
-puntkomma ;
-beletselteken ...
-dubbele punt :
-aanhalingstekens '  '  of ''  '' 

Slide 18 - Slide

To do 
  • Lezen uitleg blz. 81 t/m 86 + maken Talent 1.9: opdr. 1a, 2, 5 en 9a  
  • Klaar? Maken: Talent 2.9: opdr. 1, 3, 5, 8 en 10

Huiswerk wo 24/11 
Leren: theorie blz. 81 t/m 86 + dicteewoorden op bz. 86 Talent 
Maken: opdr. 12 (Test jezelf Spelling) 

Slide 19 - Slide

To do 
  • Confettiregen - Splinter Chabot 
  • Lezen uitleg blz. 161 t/m 168 + maken Talent 2.9: opdr. 1, 3, 5, 8 en 10 en leer de dicteewoorden op blz. 168. 

Huiswerk wo 8/12
Leren: uitleg blz. 161 t/m 168 + maken Talent 2.9: opdr. 1, 3, 5, 8 en 10 en leer de dicteewoorden op blz. 168. 

Slide 20 - Slide

To do 
  • Uitleg spelling werkwoorden 
  • Maken Talent 2.9: opdr. 11, 12a + opdr. 13 (Test jezelf)
Huiswerk do 9/12
Neem je leesboek mee naar de les: dit wordt een leesles 
Huiswerk di 14/12
Leer sheet 6 t/m 17 LessonUp en Talent 2.9 inclusief de dicteewoorden

Slide 21 - Slide

To do 
  • Uitleg spelling werkwoorden Engels 

  • Leer de dicteewoorden op blz. 168

  • Lezen blz. 164 + maken Talent 2.9: opdr. 5 + 6 , 7+ 9  (11, 12a + opdr. 13 (Test jezelf)
Huiswerk do 16/12
Neem je leesboek mee naar de les: dit wordt een leesles (Sinterkerst) 

 Leren blz. 162+164+dicteewoorden blz.168 Talent 2.9 + maken. opdr. 5 +6    

Slide 22 - Slide

Lesdoel
Je kent de regels van de Engelse werkwoorden en kunt deze toepassen. 

Slide 23 - Slide

Engelse werkwoorden

  • Engelse werkwoorden vervoeg je zoveel mogelijk als Nederlandse werkwoorden!
    Je gebruikt dus dezelfde regels.


  • Engelse werkwoorden hebben soms een afwijkende ik-vorm:
paintball, delete, race (vanwege de uitspraak)
scoor, promoot -(vanwege de o-klank)

Slide 24 - Slide

Engelse werkwoorden
  • Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden

  • Let op: Bij werkwoorden als saven, timen en daten eindigt de stam op -e.

  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 25 - Slide

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op -ve
  • -> save
  • De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 26 - Slide

Bij de meeste werkwoorden  werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 27 - Slide

Maar..... let op goed de uitspraak!

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide