Verwijzen naar bezit leerjaar 2 formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Verwijzen naar bezit leerjaar 2 formuleren

Goedemorgen allemaal,

Op je tafel leg je klaar: tablet, boek en schrift, pen, bibliotheekboek/leesboek

Lesdoel

Aan het eind van deze les kan ik:

- verwijzen naar een bezit

- beschrijven welke verwijswoorden dit zijn

Herhalen......

Verwijswoorden kun je gebruiken om te verwijzen naar personen of dingen die eerder genoemd zijn.

Deze, die, dit en dat zijn verwijswoorden.

Verwijzen naar bezit

Je kunt verwijswoorden ook gebruiken om te verwijzen naar bezit. Je geeft met die verwijswoorden aan van wie iets is.

Voorbeelden hiervan zijn:

zijn, jouw, haar , mijn, hun, uw

Sanne heeft Sanne's arm gebroken, daarom is Sanne naar Sanne's dokter gegaan.

Hoe zou je deze zin lekkerder kunnen laten verlopen?

Verwijzen naar bezit

Sanne heeft haar arm gebroken

Met 'haar' geef je aan dat de arm van Sanne is.

Voorbeelden van verwijzen naar bezit

Tess heeft haar knie geblesseerd. Met haar geef je aan: iets van Tess

Ik ben mijn telefoon kwijt. Met mijn geef je aan : iets van mij

De zusjes verkopen hun spellen. Met hun geef je aan: iets van de zusjes

Dylan is zijn spullen vergeten. Met zijn geef je aan : iets van Dylan

Zo kies je het juiste verwijswoord

je verwijst naar	je gebruikt
ik	mijn
jij, je	jouw, je
u	uw
hij, zij, Rico	zijn
zij, ze, Sanne	haar
het schaap	zijn
wij, we	ons, onze
jullie	jullie
zij, ze, de broers	hun

Waarnaar verwijst hun
De broers zijn hun spullen vergeten.

1. spullen
2. vergeten
3. de broers
4. hun

Waarnaar verwijst mijn
Ik ben mijn boek kwijtgeraakt op school.

1. ik
2. boek
3. school
4. kwijtgeraakt

Waarnaar verwijst jouw
Wil je jouw telefoonnummer even doorgeven.

1. wil
2. je
3. telefoonnummer
4. jouw telefoonnummer

waarnaar verwijst uw
Kunt u uw auto verplaatsen?

1. auto
2. uw auto
3. u
4. verplaatsen

waarnaar verwijst zijn
De acteur speelde zijn eerste film.

1. de acteur
2. speelde
3. eerste film
4. film

waarnaar verwijst zij
Levi gaat bij Jasmijn langs, zij is Levi's vriendin.

1. Levi
2. Jasmijn

Waarnaar verwijst hij
De vrachtwagenchauffeur reed te hard, hij kreeg een boete.

1. een boete
2. de vrachtwagenchauffeur

waarnaar verwijst zij
De leerlingen maakten hun huiswerk niet, zij moesten zich melden.

1. de leerlingen
2. hun huiswerk

Waarnaar verwijst hun
De bouwvakkers doen zwaar werk, hun werk is zwaar.

1. werk
2. de bouwvakkers

Wat heb ik geleerd

Verwijswoorden.....................

Verwijzen naar bezit........................