This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
8.3 woordformules
maken opdracht 23 op blz. 155
Slide 2 - Slide
Leerdoelen:
- Je weet wat een woordformule is.
- Je weet hoe je moet rekenen met een woordformule
Ik kan een grafiek maken bij een woordformule
Slide 3 - Slide
Bij fietsmaker Roerink kun je een fiets huren. Je betaalt een vast bedrag van €6,- aan schoonmaakkosten en €8,50 per dag. Hoe vul ik dit schema verder in?
a. Paul huurt voor 2 dagen een fiets. Hoeveel moet hij betalen?
b. Hoeveel betaal je als je 5 dagen een fiets huurt?
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
= x
Ik ga overnachten in een hotel en per nacht betaal ik 36 euro.
Sleep de stukjes naar de juiste plek en maak deze woordformule.
Aantal nachten
36
Prijs in euro's
Hotel
12
Slide 6 - Drag question
Wat is het begingetal?
A
inhoud (liters)
B
60
C
10
D
tijd in uren
Slide 7 - Quiz
Wat is het stijggetal in deze woordformule: Bedrag = 1.25 x aantal + 8,25