M2 - week 23 -chap. 7 Bron B

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Bonjour tout le monde ! 

Start klaar ?

• Ga rustig op je vaste plek zitten.
• Doe je jas en oortjes uit.
• Doe je telefoon in het zakkie en in je tas.
• Op tafel: laptop, etui, boek en jdw-map.
• Timer af: stoppen met praten & de les begint.

Présence (Aanwezigheid)

Tout le monde est présent?

(Is iedereen aanwezig?)

Voorkennis activeren:
dernier cours ?

Voorkennis activeren:
Les mots de la semaine 14, 15, 16, 20, 21

Prends ton cahier et un stylo!

Periode 3: Chapitre 6

Bron A

Bron B

Bron C

Bron F

Periode 3: Chapitre 7

Bron A

Bron B

Bron F

Bron G

Leerstofoverzicht - PTO 3 Frans

Chapitre 6 ''En route...'':

• Klokkijken (document in teams)

Chapitre 7 ''Tous en fête'':

• Phrases-clés  C & G (doornemen) p.120

Vocabulaire:

• semaine 14, 15, 16, 20, 21, 22, 23 (document in teams)
• Herhaling werkwoorden in de présent & passé composé (avoir + être) 

Les mots de la semaine 14

1. Partir

2. dehors

3. Dernier / dernière

4. L’ambiance

5. Tout de suite

6. Tu pars quand?

7. Le chanteur / la chanteuse

8. On va à la / au

9. D’accord

10. À demain

1. vertrekken

2. buiten

3. vorige, laatste

4. de sfeer

5. meteen

6. Wanneer vertrek je?

7. de zanger / de zangeres

8. We gaan naar de / het

9. oké, afgesproken

10. tot morgen

Les mots de la semaine 15

1. Je vais à la piscine

2. Je fais du camping

3. Je joue à la console

4. Je lis des livres

5. Je parle une langue étrangère

6. Je prends des photos

7. Je visite un musée

8. Je rencontre des jeunes

1. ik ga naar het zwembad

2. ik kampeer

3. Ik game / ik speel videospelletjes

4. ik lees boeken

5. ik spreek een vreemde taal

6. ik neem foto's

7. ik bezoek een museum

8. ik ontmoet jongeren

Les mots de la semaine 16

1. Quelle heure est-il ?

2. Il est…

3. Moins

4. Et

5. Et quart

6. Et demie

7. Moins le quart

8. Midi

9. Minuit

10. Cinq, dix, vingt, vingt-cinq

1. Hoe laat is het?

2. het is...

3. vóór

4. en

5. kwart over

6. half

7. kwart voor

8. 12 uur 's middags

9. 12 uur 's nachts

10. vijf, tien, twintig, vijfentwintig

Les mots de la semaine 20

1. Un mec / un garçon

2. Sympa / gentil of gentille

3. Adorer

4. Beaucoup

5. Aimer

6. Désolé

7. Excusez-moi

8. Il y a 2 mois

9. moi aussi

10. l'anniversaire

1. een jongen / een vent

2. aardig

3. dol zijn op

4. veel

5. houden van / leuk vinden

6. het spijt me

7. pardon, neemt u mij niet kwalijk

8. twee maanden geleden

9. ik ook

10. de verjaardag

Les mots de la semaine 21

1. prochain

2. inviter

3. tous

4. préparer

5. ensuite

6. génial

7. utiliser

8. réussir

9. on organise

10. à la fête du collège

11. au mariage de ma soeur

1. volgende

2. uitnodigen

3. iedereen

4. voorbereiden

5. vervolgens

6. super, te gek

7. gebruiken

8. slagen

9. we organiseren

10. op het schoolfeest

11. op de bruiloft van mijn zus

Les mots de la semaine 22

1. un fêtard

2. c'est vrai

3.  presque

4. je rigole

5. chaque

6. l'hiver

7. la semaine

8. souvent

9. sans payer 

10. la viande

11. le parfum

1.  een feestbeest

2. dat is waar

3. bijna

4. ik maak een grapje / ik lach

5. elk / ieder

6. de winter

7. de week

8. vaak

9. zonder te betalen

10. het vlees

11. het parfum / de geur

Les mots de la semaine 23

1. je préfère

2. j'adore le / la / les ...

3. la crêpe

4. la quiche

5. le yaourt

6. la tarte maison

7. et après

8. ce soir

9. demain soir

10. ce weekend

1. ik heb liever

2. ik ben dol op 

3. de pannenkoek

4. de quiche

5. de yoghurt

6. de huisgemaakte taart

7. en daarna

8. vanavond

9. morgenavond

10. dit weekend

Chapitre 6

Bron C

Ex. 13d, 15abc

Bron F:

Ex. 23a, 24ab, 25ab

af?

Buts

Ik kan een tekst over schoolfeest begrijpen.

Chapitre 7

Bron A

Écouter

ex. 5a + b

ex. 5a + b

Chapitre 7

Bron B

ex. 10ab, 11ab, 12ab

blz. 94-97

Corriger les exercices

Chapitre 7

Bron F

ex. 23, 24ab

blz. 108

Exercice - vocabulaire

Oefen de woordenschat door alle woordjes over te schrijven: de woordjes van semaine 14, 15, 16, 20 en 21.

Dit zal je helpen bij de PO Leesvaardigheid en bij de toets.

Evaluatie 

Noem twee woorden die je hebt onthouden uit de les.