W4 les 9 methodisch handelen deel 1

Dagbesteding B1-K1-W4
Les 9 methodisch handelen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Dagbesteding B1-K1-W4
Les 9 methodisch handelen

Slide 1 - Slide

Je hebt als taak gekregen om voor een groep daklozen een tennistoernooi te organiseren. Wat moet je van te voren allemaal weten om het tennistoernooi goed te laten verlopen? Denk ook aan hele praktische punten.

Slide 2 - Open question

Methodisch handelen
methodisch handelen = Ordelijk, volgens regels of volgens een bepaalde wijze te werk gaan om een doel te bereiken. 

Methodisch handelen bestaat uit 5 stappen: Beginsituatie, Doel formuleren, Plan van aanpak, Uitvoeren, Evalueren.

Voor jouw uitgevoerde activiteit heb je ook onbewust methodisch gehandeld. 

Slide 3 - Slide

Beantwoord de vragen voor aantekeningen. 
Boek: Dagbesteding thema 2.4 methodisch begeleiden van dagbesteding
  1. Wat is het verschil tussen directe en indirecte informatie?
  2. Waarom zou je een eerste goede indruk moeten geven aan een nieuw cliënt? En Wat is hierin een basisvoorwaarde?
  3. Wat is het verschil tussen een impliciete hulpvraag en een expliciete hulpvraag?
  4. Waarvoor wordt er gebruik gemaakt van een intakegesprek?
  5. Welke 4 intakelijsten heb je en leg in een zin in waar die 4 intakelijsten voor staan.
  6. Welke van de 4 intakegesprekken kan je het best gebruiken voor mensen die zich verbaal niet zo goed kunnen uiten?
  7. Wat is het doel van observeren? 


Slide 4 - Slide

Methodisch handelen: stap 2. Doelen formuleren
Elke activiteit die je met een cliënt uitvoert, moet een doel hebben. 

Met een doel kan je zien of je tijdens de activiteit resultaat hebt geboekt of niet. 

Slide 5 - Slide

hoofddoel (lange termijndoel)
Een doelstelling moet logisch voortvloeien uit de zorgbehoefte of hulpvraag van een cliënt. We hebben te maken met een hiërarchie van doelstellingen, dat wil zeggen dat de ene doelstelling is afgeleid uit een hogere, meer omvattender doelstelling. Er is een rangorde in de doelstellingen aanwezig.

voorbeelden:
‘Mevrouw Andel heeft haar handicap geaccepteerd.’
‘Mevrouw Andel heeft weer een zingeving in haar dagbesteding gevonden.’

'Mevrouw Andel kan zelfstandig keuzes maken in het leven'.

Slide 6 - Slide

Werkdoelen (korte termijn doelen)
Bij een werkdoel komen twee onderdelen in voor namelijk zelfstandigheid en de activiteit:

  • Zelfstandigheid. Als de cliënt iets zelfstandig kan doen of met begeleiding.
Voorbeelden:
Een jongere met gedragsproblemen kan zelfstandig zijn/haar brood smeren.
Een cliënt die dementerend is kan onder begeleiding denkspelletje uitvoeren.



  • De activiteit. Om welke activiteit gaat het? Dit zo duidelijk mogelijk aangeven.
Voorbeelden:
Een jongere met gedragsproblemen kan zelfstandig zijn/haar brood smeren.
Een cliënt die dementerend is kan onder begeleiding een denkspelletje uitvoeren. 

Slide 7 - Slide

SMART doel
Bij elke letter geef je antwoord op de volgende bijbehorende vraag:
Specifiek= Aan welke woorden in je werkdoel kan je zien dat het heel duidelijk is geformuleerd?
Meetbaar = Hoe vaak moet de cliënt iets doen tijdens de activiteit?
Acceptabel = Kan de cliënt de activiteit uitvoeren met of zonder begeleiding?
Realistisch = is de activiteit te moeilijk voor de cliënt met zijn/haar beperkingen?
Tijdsgebonden = welke tijd zit eraan verbonden?


Voorbeeld: De cliënt kan zonder begeleiding binnen 5 weken haar eigen jas aantrekken en vast ritsen op het moment dat zij naar buiten gaat.
S= ja, het is duidelijk omdat er staat dat het om haar eigen jas gaat en wat ze ermee moet doen
M= ja, want er staat aangegeven op het moment dat zij naar buiten gaat
A = Ja, want er staat dat zij het zonder begeleiding kan
R = ja, De cliënt kan ook al zelf haar schoenen aantrekken dus is het realistisch
T = Ja, want er staat binnen 5 weken.

Slide 8 - Slide

casus
Mevrouw Van Putten is 51 jaar en heeft een Nederlandse achtergrond. Zij werd een jaar geleden getroffen door een CVA en raakte hierdoor halfzijdig verlamd en heeft problemen met haar communicatie. Door de halfzijdige verlamming en haar gebrekkige communicatiemogelijkheden kan zij niet meer zelfstandig lopen en zit ze in een rolstoel. Ze kan wel met haar linkerhand schrijven en tekenen. Gelukkig maar want een van haar hobby's was tekenen. Ze is heel beleefd naar anderen en ze kan goed voor zichzelf opkomen. Ze raakt wel snel in een depressie als iets haar niet lukt zoals zichzelf zelfstandig aankleden. Verder is haar woordenschat niet groot. Ze leest op niveau 8. Ze kan wel duidelijk aangeven wat ze wel en niet wilt. Ze staat zelf over het algemeen positief in het leven, ze wilt zo veel mogelijk zelf doen of bezig zijn met creativiteit. 

Slide 9 - Slide

Hoe ziet een beginsituatie (stap 1 van methodisch handelen) van een activiteitplan eruit? Maak van mevrouw van Putten een beginsituatie en beschrijf haar doelen (SMART)
Beginsituatie
Naam, leeftijd, afkomst, ziektebeeld, is het al vaker uitgevoerd of eerste keer? Beschrijf hoe hij/zij op lichamelijk gebied is (bijv. kan zij/hij rennen, gooien, pen vasthouden, knippen etc.), hoe hij/zij op sociaal gebied is (bijv. kan zij/hij begrip tonen, beleefd zijn, praatje kan maken met anderen, tegen zijn verlies kunnen etc.) en op Cognitief gebied ( denk aan of hij zij goed kan onthouden, grote woordenschat heeft, hoofdrekenen, in oplossingen kan denken etc.) 
Aanleiding
Waarom doe je de activiteit?
Hulpvraag
impliciet/expliciet
vraagzin: Ondersteun mij .....
Hoofddoel
lange termijn doel
Werkdoel
korte termijndoel

Slide 10 - Slide

Stap 3: plan van aanpak
Lees uit het boek Dagbesteding thema 2 kopje 4.4 plan voorbereiden. Blz. 69 t/m 73

Vragen:
  1. Wat zijn de 6 w’s?
  2. A. Wat is een vaardigheidsanalyse? B. welke 3 vaardigheden vallen daaronder?
  3. Wat is een appelwaarde?
  4. Bij welke van de 6 w’s schrijf je het doel van de activiteit?
  5. Bij welke van de 6 w’s schrijf je het karakteristieke en kenmerkende van een activiteit?
  6. Bij welke van de 6 w’s schrijf je bijvoorbeeld het tijdstip?

Slide 11 - Slide

Opdracht: Thieme
Gebruik het boek Dagbesteding. thema 2.4
maak alle opdrachten. 1 t/m 3c

zorg dat je de klassencode hebt ingevoerd: L5UPG9JF

Voor 29 mei tot 15:00  maken voor je AWR!!

Slide 12 - Slide

Stap 4: Uitvoeren
Bij de uitvoering wordt de activiteit daadwerkelijk uitgevoerd. 

Tijdens de uitvoeren zijn er verschillende aandachtpunten zoals het houden aan de planning, jouw begeleiding, veiligheid en vooropgestelde doel voor ogen houden. 

Slide 13 - Slide

Stap 5: Evalueren
evalueren is het terugblikken op een activiteit.

2 soorten evaluaties:
  • Product evaluatie: Geef je aan of het doel behaald is (stap 2)
  • Procesevaluatie: Geef je aan hoe de activiteit verloopt/ Hoe de begeleiding verloopt (stap 4). 

Slide 14 - Slide