Wonen Les 1,2,3 en 4

Behoeften en doelen formuleren
(Methodisch begeleiden - 04)
Klas 2380A les 17 januari
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BeroepsgerichtMBOStudiejaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Behoeften en doelen formuleren
(Methodisch begeleiden - 04)
Klas 2380A les 17 januari

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

4.1. Van gegevens naar ondersteuningsvraag
Nu je zo veel mogelijk gegevens hebt verzameld, kun je je een beeld vormen van de ondersteuning en begeleiding die de cliënt nodig heeft of graag wil. Dit geldt bij nieuwe cliënten, maar ook bij cliënten van wie de situatie verandert. Daarbij zijn de volgende punten van belang:
• continueren van bestaande ondersteuning en begeleiding
• de tijd nemen
• prioriteiten stellen
• beginsituatie vaststellen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions


Stelling: 'Evalueren, daar kan ik echt niets van leren!'


                              Eens of oneens

Stelling: 'Contact gaat voor contract.'



Slide 3 - Slide

Uit de praktijk
De geschetste situaties zijn waargebeurde situaties uit de praktijk.
Achtergrondinformatie:
Ggz: Op de detoxafdeling is het contract leidend. Van de afspraken wijk je niet af. Dus dan gaat contract voor contact. Als de cliënt zich niet houdt aan het plan, dan gaat het namelijk niet werken. Het contract gaat voor het contact.VG: De begeleider kan erop staan dat Novi kookt, maar de vraag is of ook het doel bereikt wordt als Novi het op dat moment niet aankan. Het contact gaat voor het contract.

 'Contact gaat voor contract'.
Ggz-begeleider op een detoxafdeling: 'Als je geen toestemming geeft voor kamercontrole, dan kun je hier niet blijven. Dat weet je. Dan zul je je spullen moeten pakken.'Begeleider tegen Novi (26, syndroom van Down): 'Ik weet dat jij aan de beurt bent om te koken, maar ik zie aan je dat je hoofd een beetje vol zit. Zal ik koken, dat jij even muziek gaat luisteren?'
Bepaal nogmaals of je het eens of oneens bent met de stelling 'Contact gaat voor contract'. Is je mening veranderd? 
Continueren van bestaande ondersteuning en begeleiding
Als je te maken krijgt met een nieuwe cliënt, is de kans groot dat hij thuis of in een andere instelling al ondersteuning en begeleiding kreeg. 
Als er geen acute noodzaak is om te veranderen, kun je het best de eerste weken de ondersteuning en begeleiding geven die de cliënt gewend is. 
Hij krijgt al zo veel nieuwe indrukken te verwerken. 
Uitbreiden of verbeteren van de ondersteuning en begeleiding kan meestal na een paar weken.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

De tijd nemen

Je hoeft niet meteen vanaf de eerste dag de methodische cyclus met doelen en activiteiten te starten. 
Het is beter om bijvoorbeeld de eerste zes weken de tijd te nemen. 
Je geeft dan de cliënt de tijd en ruimte om te wennen aan de nieuwe situatie. Zelf kun je die periode gebruiken om te checken of de gegevens die je hebt verzameld ook echt kloppen. 
En misschien komen er nieuwe gegevens bij waar je iets mee kunt.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Prioriteiten stellen
In de loop van de eerste weken krijg je steeds meer zicht op de ondersteuningsbehoefte en mogelijkheden van de cliënt. Het is ook de periode waarin je zicht krijgt op prioriteiten in de begeleiding. Dat kun je doen met behulp van een van de methodes bij klinisch redeneren. Of je gebruikt de urgentiematrix of SWOT-analyse om prioriteiten te stellen. Met de urgentiematrix geef je punten aan die echt belangrijk en urgent zijn. Met de SWOT-analyse geef je aan wat de zwakke punten en bedreigingen zijn.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Beginsituatie vaststellen
De laatste stap van gegevens verzamelen is het vaststellen van de beginsituatie.
 Dit is een samenvatting van je belangrijkste bevindingen tot dan toe. 
Je stelt de beginsituatie vast door de volgende vragen te beantwoorden:

 
• Welke begeleiding is de cliënt al gewend om te krijgen?
• Hoe werd deze begeleiding geboden?
• Waren er knelpunten bij deze begeleiding?
• Welke aanvullende begeleiding is direct belangrijk?
• Is de organisatie in staat om de begeleiding op dezelfde manier te continueren als voorheen?
• Zo niet, wat is er dan voor nodig of welke alternatieven zijn er?
• Op welke manier kun je met welke naastbetrokkenen samen (blijven) werken bij de begeleiding?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

4.3 Doelen stellen
Als het probleem duidelijk is, kun je doelen gaan stellen. Die doelen moeten gericht zijn op het oplossen van het probleem. Bij het stellen van doelen gelden de volgende aandachtspunten:
• Maak onderscheid in soorten doelen.
• Let op de hoeveelheid doelen.
• Focus niet alleen op verbetering.
• Stem doelen af met anderen.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions


Stelling: 'Evalueren, daar kan ik echt niets van leren!'


                              Eens of oneens

Stelling: 'Bij alle cliënten moet je doelen stellen om te werken aan verbetering van hun situatie.'

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Maak onderscheid
Er zijn algemene doelen en subdoelen. Een algemeen doel is breed en vaak pas na langere tijd haalbaar. Een algemeen doel verdeel je onder in kleinere doelen, subdoelen.
Dennis is verslaafd
Dennis heeft een matig verstandelijke beperking. Hij is de laatste tijd duidelijk verslaafd geraakt aan gamen. Hij speelt tot diep in de nacht, staat laat op, gaat ook niet meer naar het dagactiviteitencentrum en heeft geen belangstelling meer voor zijn groepsgenoten.
Het algemene doel is dat Dennis weer naar het dagactiviteitencentrum gaat en actief deelneemt aan het groepsproces in de woongroep. Dit is niet meteen haalbaar. Dit algemene doel knip je vervolgens op in subdoelen, bijvoorbeeld:
• Dennis realiseert zich dat hij verslaafd is en wat de gevolgen zijn
• gamen afbouwen, te beginnen met op tijd naar bed
• halve dagen naar het dagactiviteitencentrum en langzaam uitbreiden
• vaste tijden waarop hij wel mag gamen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Lange en korte termijn
Naast algemene en subdoelen zijn er korte- en langetermijndoelen. 
Een kortetermijndoel is binnen bijvoorbeeld vier weken bereikbaar. 
Dat is een overzichtelijke periode. 
Een langetermijndoel is pas haalbaar na een aantal maanden of langer. 
Soms kan het niet anders, maar een langetermijndoel kan wel ontmoedigend werken.
Mensen hebben succes nodig om gemotiveerd te blijven, zeker als je met cliënten werkt die veel tegenslagen hebben gekend. 
Let dus goed op de termijn waarop doelen bereikt kunnen worden. 
Samen met cliënten formuleer je doelen met termijnen die voor hen haalbaar zijn en motiverend werken.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Hoeveelheid doelen
Je kiest samen met de cliënt welke doelen op dat moment het belangrijkst en haalbaar zijn. 
Dit betekent dat je prioriteit aanbrengt in de keuze van doelen. 
In de praktijk blijkt dat het beter werkt als je aan twee of drie doelen tegelijkertijd werkt. 
Het is niet de bedoeling dat een cliënt overspannen raakt van al die doelen die hij moet bereiken. 
Als je ziet dat een doel te moeilijk is of een cliënt enorm gefrustreerd raakt, grijp dan in. 
Pas de doelen aan, voordat iemand afhaakt.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Geen doel op zich
Bedenk dat niet iedere cliënt per se en steeds aan ambitieuze doelen hoeft te werken. 
Er zijn genoeg cliënten van wie de situatie stabiel is. 
Formuleer dan een doel gericht op het stabiel houden van de situatie. 
Ook zorgverzekeraars stellen doelen.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Focus niet alleen op verbetering
Een valkuil bij het formuleren van problemen en het stellen van doelen is dat de focus te veel ligt op dat wat níét goed gaat. 
Dat is niet prettig voor de cliënt en ook niet nodig. 
Je kunt ook doelen stellen om vast te houden of te verbeteren wat wél goed gaat. 
Van ouderen is bekend dat lichamelijke en geestelijke functies langzaam achteruitgaan. 
Je kunt dan als doel stellen om de vaardigheden zo lang mogelijk vast te houden. 
Denk aan geheugentraining of een bijeenkomst ‘meer bewegen voor ouderen (MBvO)’.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Stem doelen af

Doelen stellen doe je niet alleen. 
Behalve overleg met de cliënt en eventueel naastbetrokkenen overleg je ook met je collega's in het team. 
Daarnaast is overleg met andere disciplines absoluut noodzakelijk. 
Zo kun je een diëtist of fysiotherapeut nodig hebben om doelen te stellen en te realiseren.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag

Opdrachten maken van BOOM thema 4 
Verwerkingsopdracht 3
"Van gegevens naar ondersteuningsvraag"


timer
20:00

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Evalueren en bijstellen
(Methodisch begeleiden - 06)
Klas 2380A les 17 januari

Slide 17 - Slide

This item has no instructions


Stelling: 'Evalueren, daar kan ik echt niets van leren!'


                              Eens of oneens

Stelling: 'Evalueren, daar kan ik echt niets van leren!'

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

6.2. Product- en procesevaluatie
Er zijn twee niveaus van evalueren: 
de productevaluatie en de procesevaluatie. 
Productevaluatie is het evalueren van het product, het eindresultaat. 
Je hebt een onderzoek uitgevoerd en je evalueert of dat goed is gebeurd. Procesevaluatie is het evalueren van het proces, de manier waarop je tot het eindresultaat bent gekomen. 
Je hebt een onderzoek uitgevoerd en je evalueert de manier waarop je het hebt uitgevoerd. De weg van begin tot eind.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

In de praktijk
Vic woont in een begeleidwonenhuis. Tot voor kort is hij elke dag met een busje naar school gebracht. Sinds een week gaat hij zelf met de fiets naar school. Dit heeft wel veel begeleiding gevergd. Gisteren hadden de collega’s die direct bij Vic betrokken zijn hun evaluatieoverleg. Het lukt Vic om zonder problemen en ongelukken zelfstandig naar school te fietsen (product). Blijkbaar vindt hij het heel spannend, want vanaf de eerste fietsdag heeft hij elke avond slechte zin en slaapt hij onrustig (proces).

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Vragen stellen
Om het product en het proces goed te kunnen beoordelen, kun je een aantal vragen stellen. Vragen die gebruikt worden om te beoordelen, noem je evaluatievragen.
Bij productevaluatie kijk je terug op het eindresultaat. Hierbij staan deze vragen centraal:
• Is er een product gemaakt zoals bedoeld?
• Is er een dienst geleverd zoals bedoeld?
Kortom:
Is het doel bereikt, beantwoordt het resultaat aan de opdracht?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Bij procesevaluatie kijk je terug op de voortgang van het proces. Hierbij staan deze vragen centraal:
• Was de beginsituatie juist ingeschat?
• Zijn de juiste hulpmiddelen gekozen?
• Was de opdracht motiverend om aan te werken?
• Was er genoeg afwisseling tussen inspanning en ontspanning?
• Is er volgens plan gewerkt?
• Waren de taken goed verdeeld?
• Hoe was de sfeer?
• Waren er tijdens de uitvoering onverwachte situaties? Zo ja, hoe is daarmee omgegaan?


Bij procesevaluatie kijk je terug op de voortgang van het proces. 
Hierbij staan deze vragen centraal:
• Was de beginsituatie juist ingeschat?
• Zijn de juiste hulpmiddelen gekozen?
• Was de opdracht motiverend om aan te werken?
• Was er genoeg afwisseling tussen inspanning en ontspanning?
• Is er volgens plan gewerkt?
• Waren de taken goed verdeeld?
• Hoe was de sfeer?
• Waren er tijdens de uitvoering onverwachte situaties?
   Zo ja, hoe is daarmee omgegaan?

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Opdrachten maken van BOOM thema 6 Verwerkingsopdracht 2. Evaluatie-ervaring
In deze opdracht onderzoek je je ervaring met het evaluatieproces. Je doet deze opdracht in drietallen.
Bespreek met je groep de volgende vragen:
Evalueren doe je niet alleen in je werk. Ook in je privésituatie kun je evalueren. Denk maar aan het evalueren van een sportwedstrijd of toets.
Welke ervaring heb jij met evalueren?
In welke situaties evalueer je?
Hoe doe je dat?
Wat vind je prettig aan evalueren?
Wat vind je minder prettig?
Evalueer je ook wel eens samen met iemand anders?
In welke situaties is dat?
Hoe gaat dit?
Maak een korte samenvatting van jullie ervaringen en bespreek dit met de hele groep.
timer
20:00

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Begeleidingsstijlen
(Methodisch begeleiden - 10)
Klas 2380A les 17 januari

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Begeleidingsstijlen 
In dit thema maak je kennis met verschillende begeleidingsstijlen. 
Omdat je niet van tevoren weet welke situatie ontstaat, is het goed om ze allemaal te beheersen. 
Elke stijl heeft voordelen en nadelen. 
Welke passend is, hangt af van de situatie.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions


Stelling: 'Evalueren, daar kan ik echt niets van leren!'


                              Eens of oneens

Stelling: 'Begeleiden betekent dat je een ander vertelt wat diegene zou moeten doen.'



Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Begeleidingsstijlen 
Je past je begeleidingsstijl aan bij de cliënt waarbij je rekening houdt met de mogelijkheden en belastbaarheid;
• Autoritaire stijl
• Permissieve stijl
• Autoritatieve stijl
• Laisser-faire stijl
• Situationeel begeleiden 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Begeleiden loopt als een rode draad door je werk in de maatschappelijke zorg.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Je bent niet elke dag bezig met het begeleiden van je cliënten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Begeleiden is eenvoudig, het is voor iedere cliënt hetzelfde. Je begeleidt iedereen op dezelfde manier.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Autoritaire stijl
Een begeleidingsstijl is een vast en herkenbaar patroon in het gedrag dat je als begeleider laat zien.  
Autoritaire stijl: De autoritaire begeleidingsstijl is sturend: jij bepaalt hoe het moet gaan en wat de ander daarvan vindt, doet er weinig toe. Er is veel aandacht voor de taak (jouw doel) en weinig aandacht voor de relatie (de ervaring van de ander).


Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Permissieve stijl
Permissieve stijl: De permissieve begeleidingsstijl is toegeeflijk: je laat de ander vrij om zijn eigen keuzes te maken. Daarbij heb je weinig aandacht voor de taak (die doet er niet zo veel toe) en veel aandacht voor de relatie (wat de ander graag zou willen).



Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Autoritatieve stijl
Autoritatieve stijl: Bij de autoritatieve begeleidingsstijl werk je samen: je overlegt en onderhandelt. Er is aandacht voor de taak én voor de relatie. In dit thema worden deze drie stijlen verder uitgewerkt.



Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Laisser-faire stijl
Laisser-faire stijl: De begeleidingsstijl van laisser-faire is verwaarlozend. Je laat de taak én de relatie helemaal los. Je haalt alle aandacht weg: je negeert de cliënt en voert je taak niet meer uit.


Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Situationeel begeleiden
Situationeel begeleiden: Situationeel begeleiden houdt in dat je je begeleidingsstijl steeds weer afstemt op de situatie op dat moment. 



Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Sophia gaat in het gezin Oosterlaan opvoedingsondersteuning bieden. Ze maakt een plan en betrekt hierbij moeder en vader van het gezin.
Dit plan maakt ze in overleg met ouders en tijdens de begeleiding checkt ze vaak met ouders wat ze nodig hebben van haar.

Welke begeleidingsstijl komt hier naar voren?
A
Autoritatiar
B
Autoritatieve
C
Laisser-faire
D
Permissief

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Ahlam begeleidt een groep jongeren. Deze groep jongeren wil op de groep een kookactiviteit organiseren.
Ahlam heeft de afgelopen tijd met ze geoefend en gaat vanavond alleen ingrijpen indien het gevaarlijk wordt. Ze hanteert het ''handen op de rug'' principe. Welke begeleidingsstijl komt hier naar voren?
A
Autoritair
B
Autoritatieve
C
Laisser faire
D
Permissief

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Waar let je op als je jouw begeleidingsstijl afstemt op de zorgvrager?
A
Manipuleert hij?
B
Is hij wantrouwig?
C
Hoe zelfstandig is hij al?
D
Het soort doel dat hij heeft

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen begeleidingsstijl?
A
Autoritair
B
Sensitief
C
Permissief
D
Autoritatief

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Bij de autoritaire begeleidingsstijl
A
Bepaalt de begeleider wat er moet gebeuren
B
staat de client centraal
C
Staat de situatie centraal
D
heeft de client veel keuzes

Slide 40 - Quiz

De begeleider: 
Controleert
Bepaalt wat moet gebeuren en geeft veel instructie
Heeft een leidende rol en weet wat het beste is voor de cliënt
Stelt hoge eisen aan de cliënt
Verwacht gehoorzaamheid van de cliënt
Vindt het belangrijkste doel van begeleiden het overdragen van kennis, vaardigheden en regels

Bij welke begeleidingsstijl geef je de cliënt de meeste ruimte- of vrijheid?
A
Autoritaire begeleidingsstijl
B
Autoritatieve begeleidingsstijl
C
Permissieve/Laisser faire begeleidingsstijl

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt onder een begeleidingsstijl verstaan?
A
De manier waarop de begeleider zelf met de begeleidingsmethodiek omgaat/of deze toepast.
B
Begeleidingsstijl is vastgelegd en bestaat uit bepaalde richtlijnen of stappen die je opvolgt als begeleider.
C
Een vaste, weldoordachte manier van handelen om een bepaald doel te bereiken.
D
De begeleidingsstijl zegt dus meer over de persoon van de begeleider.

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht 2. Uitdrukken in een beeld
Deze opdracht voer je samen met een medestudent uit. Je drukt met een houding uit wat jij onder begeleiden verstaat.
Wat versta jij onder begeleiden?

Bespreek in tweetallen wat jullie onder begeleiden verstaan. Hoe verhoudt iemand die begeleidt zich tot de persoon die hij aan het begeleiden is? Maak er een schetsje van op papier.

Sta allebei op en zoek een plek waar wat ruimte is. Spreek af wie de begeleider is en wie de persoon is die wordt begeleid. Zoek naar een positie en houding ten opzichte van elkaar die uitdrukt wat jullie onder begeleiden verstaan. Als jullie dit beeld samen hebben gevonden, ga je weer zitten.

Een voor een laten de tweetallen samen de houding zien die zij kenmerkend vinden voor begeleiden. 
De groep kijkt in stilte en reageert nog niet. Je mag wel opschrijven wat je opvalt aan de beelden die de anderen laten zien.

Bespreek samen na. Welke beelden leken op elkaar? Welke waren juist anders? Waarin zat het verschil?









Slide 43 - Slide

Begeleiden kun je laten zien door te spelen met 'boven en onder', 'groot en klein', of juist 'naast elkaar' en 'samen'. Je kunt elkaar aanraken of juist niet, elkaar aankijken of juist niet. Je kunt tegenover elkaar staan, of juist naast elkaar, of voor en achter.
Al die kenmerken hebben te maken met de verschillende begeleidingsstijlen. In het thema leer je dat begeleiden op verschillende manieren kan, en dat het per situatie verschilt wat er passend is.

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll

This item has no instructions

Slide 45 - Slide

This item has no instructions