Aimer, adorer, détester, préférer

1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

But (leerdoel):
- Ik maak kennis met de regelmatige werkwoorden: 
aimer, adorer, préférer, détester +
ik leer de werkwoorden -er vervoegen

Waar hebben we deze werkwoorden voor nodig?

Slide 2 - Slide

Wat weet ik al?

Slide 3 - Slide

Wat betekent: aimer
A
Houden van
B
Dol zijn op
C
Een hekel hebben aan
D
Liever hebben

Slide 4 - Quiz

Adorer
A
Een hekel hebben aan
B
Dol zijn op
C
Houden van
D
Liever hebben

Slide 5 - Quiz

Préférer
A
Houden van
B
Dol zijn op
C
Een hekel hebben aan
D
Liever hebben

Slide 6 - Quiz

Détester
A
Houden van
B
Dol zijn op
C
Een hekel hebben aan
D
Liever hebben

Slide 7 - Quiz

Je ziet dat deze werkwoorden allemaal  werkwoorden zijn op -er.
Je vervoegt ze regelmatig: allemaal op dezelfde manier.
Het zijn regelmatige werkwoorden , genaamd 
de -er werkwoorden. 

Slide 8 - Slide

Aimer
J'aim + e
Tu aim + es
Il/ elle/ on aim + e
Nous aim + ons
Vous aim +ez
Ils/ elles aim + ent

Slide 9 - Slide

Ik houd van
A
Tu aimes
B
Il aime
C
Nous aimons
D
J'aime

Slide 10 - Quiz

Wij houden van
A
Vous aimez
B
Nous aimons
C
Ils aiment
D
Elle aime

Slide 11 - Quiz

Très important.
Na de werkwoorden aimer, adorer, détester en préférer schrijf je altijd de lidwoorden: le, la of les.

Bijvoorbeeld: Ik hou van vlees.
J'aime la viande. (Niet: j'aime viande/ j'aime de la viande)

Slide 12 - Slide

Hoe zeg je:
Ik hou van pizza.

Slide 13 - Open question

Hoe zeg je:
Ik heb een hekel aan pizza.

Slide 14 - Open question

De ontkenning.
Hoe zeg je: Ik hou niet van pizza.

Slide 15 - Open question

Hij heeft een hekel aan
A
Il déteste
B
Elle déteste
C
Ils détestent
D
Tu détestes

Slide 16 - Quiz

Ik heb een hekel aan vlees.
A
Je déteste de la viande
B
Je déteste viande
C
Je déteste la viande
D
Je déteste du viande

Slide 17 - Quiz

Ik ben dol op chocolade.
A
J'adore le chocolat
B
J'adore du chocolat
C
J'adore de la chocolat
D
J'aime le chocolat

Slide 18 - Quiz

Ik heb liever snoep.
A
Je préfère des bonbons
B
Je préfère les bonbons
C
Je préfère bonbons
D
Je ne préfère pas les bonbons

Slide 19 - Quiz

Vertaal: Ik ben dol op kaas.

Slide 20 - Open question

Leerdoel in Goaley
 Periodedoelen.
Geef jezelf een kleurtje bij 
"ik kan de regelmatige werkwoorden op -er invullen in een zin"





Slide 21 - Slide