les 24, woe 18 nov

1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
- MO (10 min)
- corriger les devoirs (10 min)
- grammaire C  (20 min)
- ex. sur le tableau (10 min)

Les devoirs:

Faire: ex. 13
Apprendre: voca AB

Slide 2 - Slide

Grammaire C
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp

Slide 3 - Slide

In het Nederlands...
- Hoe herken je een meewerkend voorwerp?

- Verzin een voorbeeldzin met een meewerkend voorwerp in het Nederlands...

Slide 4 - Slide

Exemple:
Hij vraagt aan de leraar.

Ik geef het boek aan Claire.


Slide 5 - Slide

In het Frans
- Ook in het Frans begint een meewerkend voorwerp met een voorzetsel. ---> à (au, aux)

- Dit zinsdeel vervang je door een persoonlijk voornaamwoord.
exemple:
Ik geef het boek aan Claire. = Je donne le livre à Claire.
Ik geef haar het boek. = Je lui donne le livre.

Slide 6 - Slide

De vormen van het persoonlijk

me/m'
te/t'
lui

nous
vous
leur

voornaamwoord als meewerkend voorwerp

mij
jou
hem/haar

ons
u/jullie
hun

Slide 7 - Slide

Plaats in de zin
- Staat er een heel werkwoord in de zin? ----> voor het hele werkwoord
exemple:
  • nous allons te donner l'argent. = Wij gaan je het geld geven.
  • je vais t'aimer. = ik ga van je houden.

- Staat er geen heel werkwoord in de zin? ---> voor de persoonsvorm
exemple:
  • nous t'avons donné l'argent. = Wij hebben je het geld gegeven.
  • je t'aime = ik hou van je

Slide 8 - Slide

Dus.....
Staat er een heel werkwoord in de zin?
Ja
Nee
Voor de persoonsvorm
Voor het hele werkwoord

Slide 9 - Slide

Ook nog een ontkenning in de zin?
Heel werkwoord in de zin?
- ne komt voor de persoonsvorm en pas erachter.
je ne vais pas te donner le livre.

Geen heel werkwoord in de zin?
- ne komt voor het persoonlijk voornaamwoord en pas komt achter de persoonsvorm.
je ne te donne pas le livre.

Slide 10 - Slide

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord (5 min)
  1. Il donne le livre à Bert.
  2. Paula va dire le problème aux parents.
  3. J'ai fait un cadeau aux élèves.
  4. Je n'ai pas écrit une lettre à toi.
  5. Tu vas dire bonjour à Ilyas?

Slide 11 - Slide

  1. Il lui donne le livre.
  2. Paula va leur dire le problème.
  3. Je leur ai fait un cadeau.
  4. Je ne t'ai pas écrit une lettre.
  5. Tu vas lui dire bonjour?

Slide 12 - Slide