Oefeningen samengestelde zinnen

Samengestelde zinnen  &  voegwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Samengestelde zinnen  &  voegwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Ik kan een hoofdzin en bijzin herkennen.

Ik weet hoe ik een hoofdzin en bijzin vind.

Ik weet wat nevenschikkende voegwoorden zijn.

Slide 2 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden + hoofdzin
Een paar voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: en, noch, alsmede, alsook, maar, doch, of, ofwel, dan, want, dus.

** WODEM** (want, of, maar, en, dus)

Als een zin een nevenschikkend voegwoord bevat, dan is het een combinatie 
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ).
 

Slide 3 - Slide

Onderschikkende voegwoorden + bijzin
Een paar voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat, zodra.

Als een zin een onderschikkend voegwoord bevat, is
het een combinatie met een hoofdzin (HZ) en bijzin (BZ).

Slide 4 - Slide

Als we de combinatie hoofdzin (HZ) en bijzin (BZ) hebben, dan zit er een nevenschikkend voegwoord in.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Het ezelsbruggetje is:

WODEM
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Waar staan de letters in WODEM voor?

Slide 7 - Open question

Welke combinatie zinnen zie je hier?

Hij kan niet naar de training komen, want hij moet naar de tandarts.
A
bijzin (BZ) + hoofdzin (HZ)
B
bijzin (BZ) + bijzin (BZ)
C
hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
D
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ)

Slide 8 - Quiz

Welke combinatie zinnen zie je hier?

Ik wil dit weekend wel afspreken, maar ik mag meedoen met het NK en dat doe ik liever.
A
hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
B
bijzin(BZ) + hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
C
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ)
D
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ)

Slide 9 - Quiz

Welke combinatie zinnen zie je hier?

Zij kan vandaag opeens meedoen met een wedstrijd, doordat een andere speelster niet mee kan doen.
A
bijzin (BZ) + hoofdzin (HZ)
B
hoofdzin (HZ) +hoofdzin (HZ)
C
hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
D
bijzin (BZ) + bijzin (BZ)

Slide 10 - Quiz

Maak van de twee losse zinnen één zin.

Hij gaat daar sporten.
Hij vindt dat heel erg leuk.

Slide 11 - Open question

Aan de slag!
Lesdoelen
Ik kan een hoofdzin en bijzin herkennen.
Ik weet hoe ik een hoofdzin en bijzin vind.
Ik weet wat nevenschikkende voegwoorden zijn.

Opdracht
In de planner staat wat je moet doen (alle opdrachten maken die hierbij horen)

Slide 12 - Slide