Laatste les voor het examen

Bijna laatste les voor het eindexamen Nederlands!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bijna laatste les voor het eindexamen Nederlands!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoeveel tijd heb je standaard voor het examen Nederlands?
(zonder extra tijd)
A
60 minuten
B
90 minuten
C
120 minuten
D
150 minuten

Slide 3 - Quiz

Wat neem je mee naar je examen Nederlands?
A
pen en woordenboek
B
pen, potlood en tipp-ex
C
pen en markeerstift
D
pen, markeerstift en woordenboek

Slide 4 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 5 - Quiz

Tekstdoel?
A
informatie geven
B
mening geven / overtuigen
C
overhalen
D
vermaken

Slide 6 - Quiz

Wat is een anekdote?
A
een voorbeeld aan het begin van de tekst, meestal in de inleiding
B
een kort, grappig verhaaltje over iets dat echt is gebeurd.
C
dat is hetzelfde als de aanleiding van de tekst
D
een korte inleiding van een tekst, waarin de schrijver zijn mening geeft.

Slide 7 - Quiz

Welke van onderstaande opties is geen aanleiding?
A
Donald Trump verhoogt opnieuw de importheffingen voor China
B
Een psycholoog vertelt over zijn onderzoek naar examenstress bij leerlingen op middelbare scholen
C
Een enorme hoosbui heeft gisteren voor een overstroming gezorgd
D
Onderzoek heeft uitgewezen, dat 98% van de leerlingen zin heeft in de meivakantie

Slide 8 - Quiz

Sleep de woorden naar de juiste vakken.
tekstdoel
tekstvorm
amuseren
gedicht
overtuigen
nieuwsbericht
ingezonden brief
aansporen
reclame
informeren

Slide 9 - Drag question

Welk type woorden moet je zeker leren?
A
werkwoorden
B
signaalwoorden
C
voegwoorden
D
verwijswoorden

Slide 10 - Quiz

Wat is een signaalwoord van een redengevend verband?
A
want
B
echter
C
daarentegen
D
bovendien

Slide 11 - Quiz

Wat is een signaalwoord van een voorwaardelijk verband?
A
als
B
echter
C
daarentegen
D
bovendien

Slide 12 - Quiz

Wat is geen signaalwoord van een opsommend verband?
A
bovendien
B
daarnaast
C
al met al
D
niet alleen... maar ook

Slide 13 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?
A
het onderwerp van de tekst
B
een samenvatting van de tekst in één zin
C
het antwoord op de vraag: 'Waar gaat de tekst over?'
D
de belangrijkste functie van de inleiding

Slide 14 - Quiz

Wat is een juiste manier om een zin te citeren?
A
Bij veel open ... citeren (r. 8-9)
B
Bij veel open... (r. 8-9)
C
"Bij veel open vragen moet je een zin citeren (r.8-9)."
D
"Bij veel... zin citeren." (r.8-9)

Slide 15 - Quiz

Als je moet citeren, dan...
A
is dit altijd een hele zin
B
is dit een zin of een zinsgedeelte
C
is dit een zin, zinsgedeelte of woordgroep
D
is dit een zin, zinsgedeelte, woordgroep of woord

Slide 16 - Quiz

Welke teksten moet je met je examen kunnen schrijven?
A
brief, e-mail, advertentie
B
brief, e-mail, artikel
C
brief, verhaal, e-mail
D
brief, verhaal, artikel

Slide 17 - Quiz

Uit hoeveel alinea's moet je schrijfopdracht altijd bestaan?
A
1
B
2
C
minimaal 3
D
maximaal 3

Slide 18 - Quiz

Hoeveel witregels gebruik je na de aanhef?


A
geen
B
een
C
twee
D
dat mag je zelf weten, gewoon wat mooi is

Slide 19 - Quiz

Welke plaats-/datumnotering (brief) is juist?
A
14-04-2025, Epe
B
Epe, 14-04-2025
C
14 april 2025, Epe
D
Epe, 14 april 2025

Slide 20 - Quiz

Welke informatie wordt vaak geschreven in de inleiding van een brief of e-mail?

A
Je stelt je zelf voor.
B
Je stelt jezelf voor en vertelt de reden waarom je je brief schrijft.
C
Je schrijft de reden van je brief.
D
Je trekt de aandacht met een vraag of anekdote

Slide 21 - Quiz

Welke zin is juist?

A
Ik wil graag met u afspreken op 15 mei 2025 om 15.00 uur.
B
Ik wil graag met u afspreken op 15-05-25 om 15:00
C
Ik wil graag met u afspreken op 15-05-25 om drie uur.
D
Ik wil graag met u afspreken op 15 mei om drie uur

Slide 22 - Quiz

Bij welke schrijfopdrachten onderteken je ALTIJD met 'Met vriendelijke groeten, (witregel) voornaam + achternaam?
A
artikel en brief
B
artikel, brief en e-mail
C
brief en e-mail
D
artikel en e-mail

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Video

Ik ... jou aardig.
Wat is er ...?
Er ... hier van alles!
Piet ... mij vervelend.
gebeurd
gebeurt
vindt
vind

Slide 25 - Drag question

Er word vertelt, dat de leerlingen uit 4 mavo de examen geweldig zullen doen. Dat vindt jij vast fijn, om te horen.

A
Deze zinnen bevatten één spellingsfout=-1
B
Deze zinnen bevatten twee spellingsfouten= -1
C
Deze zinnen bevatten meerdere fouten=-4
D
Deze zinnen bevatten een spellings- en formuleringsfout=-2

Slide 26 - Quiz

Welke vorm van "zullen" gebruik je als je iets beleefd wilt vragen?
A
zal/zullen
B
zou/zouden
C
zult/zulten
D
zuld/zulden

Slide 27 - Quiz

Persoonlijk versus bezittelijk:
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
me
mijn
jou
jouw
u
uw
zij
hun

Slide 28 - Slide

Dat is ... tas.
Hij houdt van ... .
Is dat ... fiets?
Hij ziet ... niet staan.
me
mijn
jou
jouw

Slide 29 - Drag question

Waarom is "De reden dat ik dit artikel schrijf, is omdat....." niet juist?

Slide 30 - Open question

Waarom is "Graag ontvang ik een reactie terug." niet juist?

Slide 31 - Open question

Waarom is "Graag hoop ik op een snelle reactie." niet juist?

Slide 32 - Open question

Hoe ga je je voorbereiden op het examen Nederlands?

Slide 33 - Open question

Dat was het...
Een fijne vakantie toegewenst en veel succes met het oefenen voor je examens!

Na de meivakantie komen er nog een paar oefenmomenten, zie je Magistermail!

Slide 34 - Slide