This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Eco h7
Slide 1 - Slide
Wat is export?
A
Het kopen van goederen en diensten uit het buitenland.
B
Het verkopen van goederen en diensten aan het buitenland.
C
Het opslaan van goederen in magazijnen binnen het eigen land.
D
Het verhandelen van goederen tussen steden binnen hetzelfde land.
Slide 2 - Quiz
Wat is import?
A
Goederen en diensten verkopen aan het buitenland en ze het land uit brengen.
B
Goederen en diensten kopen in het buitenland en ze het land binnen brengen.
C
Product dat klaar is om door de consument te worden verkocht.
D
Product dat direct van het land of uit de bodem wordt gehaald.
Slide 3 - Quiz
Nederland heeft een open economie. Wanneer heeft een land een open economie?
A
Als er in verhouding veel import en export is.
B
Als er in verhouding veel import en weinig export is.
C
Als er in verhouding weinig import en veel export is.
D
Als er in verhouding weinig import en weinig export is.
Slide 4 - Quiz
Open of gesloten economie?
Kies in onderstaande tekst de juiste woorden.
Nederland heeft een ...1... (gesloten/open) economie, want ons land heeft naar verhouding ...2... (veel/weinig) import en export.
...1...
...2...
gesloten
open
veel
weinig
Slide 5 - Drag question
Ontwikkelingslanden zijn:
A
landen die goed ontwikkeld zijn
B
landen waar de productie en inkomens hoog zijn
C
landen met weinig analfabetisme
D
landen waar de productie en inkomens laag zijn
Slide 6 - Quiz
Europese Unie is......
A
27 landen die veel met elkaar samenwerken
B
europa
C
landen die veel ruzie maken over allerlei wetten
D
Nederland, Belgie en Duitsland
Slide 7 - Quiz
Structurele hulp
Noodhulp
Korte termijn
Lange termijn
Medicijnen, tenten
Voedsel
Goed onderwijs
Slide 8 - Drag question
Europese Unie
Buiten de Europese Unie
Groot Brittanië
Nederland
paspoort
geen wisselkoers
vrij verkeer van mensen
eurozone
Wisselkoers
euro
Slide 9 - Drag question
Wat is Fairtrade?
A
Eerlijke handel: de boer krijgt een eerlijke prijs voor het product.
B
Eerlijk spel: iedereen houdt zich aan de spelregels.
C
Producten die kleinschalig worden verbouwd, kleine akkers en kleine stallen.
D
Producten die zijn verbouwd zonder het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen of kunstmest.
Slide 10 - Quiz
Inkomen per hoofd berekenen Inkomen per hoofd = nationaal inkomen ÷ aantal inwoners Spanje heeft een nationaal inkomen van € 1.500 miljard. Het land heeft 47 miljoen inwoners. Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking in Spanje. Rond af op hele euro’s.