This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Chromatide(n)
Centromeer
Slide 2 - Slide
Leg uit waarom de cel zijn DNA eerst spiraliseert en dan pas deelt.
Slide 3 - Open question
Leg uit waarom de cel zijn DNA niet gespiraliseerd in de kern heeft zitten als de cel niet deelt.
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
https:
Slide 10 - Link
Waar worden chromosoomparen gesplitst?
A
Mitose
B
Meiose
C
Zowel mitose als meiose
D
Zowel niet in mitose als meiose
Slide 11 - Quiz
In de afbeelding hiernaast zie je de mitose. Welke cellen zijn diploïde?
A
Alle cellen
B
Alleen de eerste en de laatste
C
Alleen nr. 2 en nr. 3 (bovenste rij)
D
Alleen nr. 2 t/m 4
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Welk bewering over kanker en mutaties is juist?
A
Kanker veroorzaakt mutaties zodat de regeling van de celdeling niet goed verloopt
B
Er is geen verband tussen mutaties en kanker want kanker wordt veroorzaakt door carcinogene stoffen.
C
Door kanker neemt het aantal mutaties toe zodat er een grotere kans is op een tumor.
D
Door mutaties kan kanker ontstaan
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Slide
Een mutatie is een verandering in DNA. Hoe kan dat effect hebben op de cel?
A
Doordat DNA met een mutatie niet omgezet kan worden in RNA
B
Doordat DNA met een mutatie meestal zorgt voor kanker waardoor de cel ongeremd gaat delen
C
Doordat DNA met een mutatie een andere aminozuurvolgorde kan veroorzaken
D
Doordat DNA met een mutatie altijd afgebroken wordt door de cel
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Slide
Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Water
Mineralen
Vitamines
Bouwstoffen
Brandstoffen
Reservestoffen
Beschermende stoffen
Waar hoort suiker bij?
Kan onder de huid worden opgeslagen?
Brandstoffen
Bouwstoffen
Slide 18 - Drag question
Welke onderdelen van de cel zijn vooral van vetten gemaakt? En welke van koolhydraten?
A
Vetten: celmembraan en andere membranen
Koolhydraten: DNA / RNA
B
Vetten: celmembraan en Ribosomen
Koolhydr.: mitochondriën
C
Vetten: mitochondriën
Koolhydraten: DNA / RNA
D
Vetten: celmembraan en andere membranen
Koolhydr.: Mitochondriën
Slide 19 - Quiz
Eiwitten
- Vind je overal in de cel
- Bestaan uit aminozuren
- Maken je Ribosomen met informatie op RNA, dat weer overgeschreven is van DNA
- Zijn een soort machines, 'doen' alles in je cel (elke functie zijn eigen eiwit)
Slide 20 - Slide
Waarom moet je baby's eigenlijk altijd dikker aankleden dan volwassenen?
A
Omdat ze een grotere oppervlakte hebben vergeleken met hun inhoud
B
omdat ze een kleinere oppervlakte hebben vergeleken met hun inhoud
C
omdat hun cellen nog niet veel mitochondriën hebben
D
omdat hun cellen langzamer werken
Slide 21 - Quiz
Er zijn bij een baby nog onvoldoende bacteriën om voedingsstoffen te verteren.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quiz
Casus: Een baby krijgt antistoffen tegen verschillende ziekteverwekkers via moedermelk omdat zijn immuunsysteem nog niet voldoende is ontwikkeld. Is de baby ook nog immuun als hij geen moedermelk meer drinkt?
A
Ja, als je eenmaal antistoffen hebt dan hou je ze ook
B
Nee, antistoffen worden weer afgebroken
C
Nee, de baby poept de antistoffen ook weer uit.
Slide 23 - Quiz
Welke ziekte hoort bij welvaartsziekten?
A
Blindedarm ontsteking
B
Hartinfarct
C
Knokkel koorts
D
Ingegroeide teennagel
Slide 24 - Quiz
Bloedarmoede betekent dat je te weinig rode bloedcellen kunt aanmaken. Dit komt doordat je te weinig van dit element binnenkrijgt: