theme 4 lesson 17-02-2021

theme 4 : after school
Theme 4

After School
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

theme 4 : after school
Theme 4

After School

Slide 1 - Slide

SHIT rule

Slide 2 - Mind map

What is theme four all about?
  • Talking about your passions (stone 10)
  • Talking about part-time jobs (stone 11)
  • Talking about earning & spending money. (stone 12)
  • Grammar:
    relative clauses--> betrekkelijke bijzinnen 
    the present simple & present continuous--> tegenwoordige tijd
    possessive pronouns--> bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 3 - Slide

Goal for today: 
At the end of today's lesson you will be able to explain the present simple and you will have practised the stones of theme 4.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wanneer gebruik je de present continuous?
Wanneer iets nu- op dit moment- gebeurd.
Bijvoorbeeld : I am teaching. dit doe ik nu.
er komt dan dus /ing/ achter de stam van het werkwoord teach.
Wat is het verschil met de present simple? --> de present simple gebruik je om feiten aan te geven en dingen die standaard gebeuren. 

Slide 6 - Slide

present simple 
Heel simpel--> de stam van het werkwoord achter het onderwerp plaatsen:
I teach/ They dance/ We talk, 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Regelmatige werkwoorden
De SHIT-regel is een handige regel om te onthouden wanneer er een –s achter het werkwoord geplakt moet worden. SHIT staat voor She, He en It (hij, zij en het) en wanneer dat het onderwerp is van de zin, komt er een –s achter.

 Bijvoorbeeld:

I / you / we/ they work — Ik / jij / wij / zij werkt / werken
She/ He / It works — Zij / hij / het werkt

Slide 9 - Slide

Soms ook -es of -ies
Bij sommige werkwoorden komt er niet alleen een –s achter het werkwoord, maar –es of –ies. Twee voorbeelden:

I / you / we / they teach — Ik / jij / wij / zij geeft/geven les
She/ He / It teaches — Zij / hij / het geeft les
I / you / we/ they carry — Ik / jij / wij / zij draagt/dragen
She/ He / It carries — Zij / hij / het draagt
Let erop dat deze regel ook geldt voor namen van mensen, bijvoorbeeld: “Caroline works”.


Slide 10 - Slide

Onregelmatige werkwoorden?
Er zijn ook onregelmatige werkwoorden in het Engels. Deze hebben eigen regels en je moet uit je hoeft leren hoe deze vervoegd worden. Twee belangrijke voorbeelden zijn de werkwoorden ‘zijn’ (to be) en hebben (to have). Deze worden als volgt vervoegd:
I am, you are, he/she/it is, we are, you are, they are
I have, you have, he/she/it has, we have, you have, they have

Slide 11 - Slide

It never is snowing / snows near the coast.
A
is snowing
B
snows

Slide 12 - Quiz

Vertaal: Ik dans elke dag.

Slide 13 - Open question

What do you think of? / are you thinking of? You look so distracted!
A
think of?
B
are you thinking of?

Slide 14 - Quiz

vertaal: Sam gaat elke week naar de supermarkt.

Slide 15 - Open question

Vertaal de volgende zin: What do you do in your spare time?

Slide 16 - Open question

Bereiken
A
to bereak
B
to acomplish
C
to accomplish
D
to accomplis

Slide 17 - Quiz

Vertaal: Ik ben wat geld aan het sparen om binnenkort een brommer te kopen.

Slide 18 - Open question

Vertaal: sollicitatieformulier
A
sollicitation form
B
application form
C
aplication form
D
sollicitation formula

Slide 19 - Quiz

vertaal: Dansen is een tijdverdrijf waarvoor ik heel gepassioneerd ben.

Slide 20 - Open question

What is your favourite pastime?

Slide 21 - Mind map

inschrijven
A
to be on a roll
B
to enroll
C
to write in
D
to inwrite

Slide 22 - Quiz

achtervolgen
A
to behindfollow
B
to persue
C
to pursew
D
to pursue

Slide 23 - Quiz

Geoff is a model train (liefhebber).
A
enthusiast
B
enthousiast
C
lovinghaver
D
lovehaver

Slide 24 - Quiz

We love (actief) holidays.
A
activating
B
active
C
actife
D
acktive

Slide 25 - Quiz

Tomorrow I'm having a (sollicitatiegesprek).
A
sollicitation talk
B
sollicitation
C
job interview
D
job intervieuw

Slide 26 - Quiz

It's no (opoffering) to help him every day.
A
offering
B
offer
C
sacrifise
D
sacrifice

Slide 27 - Quiz

Wanneer gebruik je de present continuous?

Slide 28 - Mind map

How was today's lesson?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll