Les 17: standpunten en argumenten

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Les 2: standpunten en argumenten

werkboek p. 23 - 31

Standpunt - argument

Standpunt: gefundeerde mening over actueel onderwerp 

Argument: ondersteunt standpunt om iemand te overtuigen

Ik vind dat school pas om 9u moet beginnen.

1. argument
2. standpunt

omdat leerlingen dan meer uitgeslapen en fitter zijn.

1. argument
2. standpunt

Stelling - conclusie 

Stelling: standpunt --> argument

Conclusie: argument --> standpunt

a. Die nieuwe roman las ik op twee avonden uit, daarom is het een erg goed boek.

1. stelling
2. conclusie

b. Mijn grootvader kan zeer slecht autorijden, hij heeft immers de voorbije weken twee ongelukken veroorzaakt.

1. stelling
2. conclusie

c. De verschillende lokale dialecten mogen niet uit het taalgebruik verdwijnen, want ze hebben een belangrijke historische waarde.

1. stelling
2. conclusie

d. Ik ben er absoluut van overtuigd dat lezen goed is voor je gezondheid, aangezien lezen zorgt voor een goede nachtrust en van lezen krijg je immers een brede kijk op de wereld.

1. stelling
2. conclusie

Signaalwoorden

stelling: want, immers, omdat, aangezien en doordat

conclusie: dus, daarom en vandaar

want-daaromproef

Soms ontbreken de signaalwoorden --> 

want-daaromproef om verschil tussen standpunt en argument te achterhalen

want-daaromproef

achter want --> argument 

achter daarom --> standpunt 

Bv. - Zonnepanelen zijn een verantwoorde aankoop, want ze zijn milieuvriendelijk (argument) 

- Die baby lacht de hele dag, daarom is het een vrolijke jongen. (standpunt)