Bijles Soulin-Engelse ww.

Engelse werkwoorden

Wij leren Engelse werkwoorden op de juiste manier vervoegen.


Filmpje

Theorie

Quiz


1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Engelse werkwoorden

Wij leren Engelse werkwoorden op de juiste manier vervoegen.


Filmpje

Theorie

Quiz


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse

Slide 4 - Quiz

Engelse werkwoorden

Ik heb jaren als webdesigner (freelancen)
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd

Slide 5 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 6 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 7 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 8 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 9 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 10 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden
A
Schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden
B
De ik-vorm heeft vaak dezelfde vorm als de stam
C
Ik-vorm ik pass hij-vorm hij passt
D
ik-vorm ik skate verleden tijd skatete

Slide 12 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 14 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 15 - Quiz

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ... (timen - vt).
A
Hij timde.
B
Hij timdde.
C
Hij timete.
D
Hij timede.

Slide 18 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 20 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 21 - Quiz

Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 23 - Quiz

Nu een testje met alles door elkaar!

Slide 24 - Slide

1. De hockeyers … (balen) afgelopen zondag van hun verlies, omdat zij de promotiewedstrijd niet hadden … (veroveren). 
2. …… (Vinden) je broer ook dat jij ….. (worden) …… (verwennen) door je oma? 
3. Dat is de deur die morgen door mijn oom … (verven) wordt. 
4. Ik heb twee keer … (daten) met hem en hoop dat niemand de foto’s daarvan heeft … (delen). 
5. Ik had met Pieter … (racen), maar hij … (kneuzen) na twee rondes zijn enkel en moest naar de dokter. 
6. Als je je gedrag niet … (wijzigen), ……. (worden) je overgeplaatst naar Utrecht. 
7. Nadat de meisjes zich gisterenavond hadden … (omkleden), … (brengen) de politie hen naar huis. 




Slide 25 - Slide

8. Ik moest het bestand …… (uploaden), maar ……… (deleten) het uiteindelijk toch weer. 

9. Dat is een man die dieren …… (vervoeren) en ……. (verhuizen). 

10. De coureurs ……… (timen) afgelopen zondag niet goed, maar natuurlijk …….. (racen) Max weer als beste en won hij de wedstrijd. 

Slide 26 - Slide

Nakijken
  1. Baalden, veroverd 
  2. Vindt, wordt, verwend 
  3. Geverfd 
  4. Gedatet, gedeeld 
  5. Geracet, kneusde 
  6. Wijzigt, word 
  7. Omgekleed, bracht 
  8. Uploaden, deletete 
  9. Vervoert, verhuist 
  10. Timeden, racete 

Slide 27 - Slide

Nog vragen?

Volgende keer: maandag 15.45
Programma: Verder met spelling

Slide 28 - Slide