- You have asked questions about Grammar topics you find difficult
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Grammar practise
After this lesson:
- You have made your Grammar Card (1 A4)
- You have practiced the Grammar
- You have asked questions about Grammar topics you find difficult
Slide 1 - Slide
Grammar Card
Teams > 1E > English > Bestanden > Grammar Card
Pak het bestand er bij
Pak je boek
Schrijf mee!
Slide 2 - Slide
Telling time
Words to learn:
past - to - o'clock - quarter - half - at
om half vier = at half past three
om kwart over zes = at a quarter past six
(continue at whiteboard)
Slide 3 - Slide
Plural - meervoud
de woorden eindigen meestal met een s
Schrijf het nooit met een komma!
chair = chair's - chairs
er zijn ook onregelmatige werkwoorden! Deze woorden schrijf je niet met een -s er achter
Ga naar pagina 98 en leer deze woorden!
Example
Bijvoorbeeld:
Lady - Ladies
-y verandert dus altijd naar -ies
Slide 4 - Slide
Present Continuous
I AM workING
Er zit altijd een vorm van to be (am/is/are) in de zin
Het werkwoord eindigt altijd met -ing
Slide 5 - Slide
Question Tags
Aangeplakte vragen gebruik je om bevestiging te vragen. Je kent het ook wel in het Nederlands, denk maar aan:
We gaan morgenochtend al weg, toch?
Heb je zin om daarheen te gaan, of niet?
Jij bent daar nooit geweest, of wel?
Slide 6 - Slide
Hoe dan?
Bij een aangeplakte vraag in het Engels wordt het onderwerp en het werkwoord herhaald. Oftewel om wie het gaat en waarover.
Als de zin +bevestigend+ is, is de aangeplakte vraag -ontkennend-
+His friend is+ nice, -isn't he?-
Als de zin -ontkennend- is, is de aangeplakte vraag +bevestigend+
-They can't- help us, +can they?+
Slide 7 - Slide
Welke woorden kies je?
Als er in de zin een vorm staat van to be (am / are / is) of een hulpwerkwoord (zoals have / can / should / may / will), herhaal je die vorm in de aangeplakte vraag:
The holiday is fantastic, isn't it?
They haven't been playing all day, have they?
We should take some time off, shouldn't we?
She can't come on time, can she?
Slide 8 - Slide
She is at school, .....
Is dit stukje zin +bevestigend+ of -ontkennend-?
A
+bevestigend+
B
-ontkennend-
Slide 9 - Quiz
She is at school, .....
Wat is het werkwoord?
A
she
B
is
C
at
D
school
Slide 10 - Quiz
She is at school, .....
Wat is het onderwerp? (wie)
A
she
B
is
C
at
D
school
Slide 11 - Quiz
Maak de zin af met de juiste tag +she is at school+, -.........-
Slide 12 - Open question
Hoe maak je een Question Tag?
Bepaal of het een + of een - is
staat er n't (not) in de eerste zin? dan is het een -
Staat er geenn't (not) in de eerste zin? dan een +
She isn't at school - er staat n't, dus is dit een -
She is at school - er staat geenn't, dus het is een +
Na een + wordt de Tag een -
Na een - wordt de Tag een +
Slide 13 - Slide
You are cool, aren't you?
He isn't home, is he?
They have a dog, haven't they?
We can't go out, can we?
Slide 14 - Slide
Your parents are home, ......
Is dit stukje zin +bevestigend+ of -ontkennend-?
A
+bevestigend+
B
-ontkennend-
Slide 15 - Quiz
Your parents are home, ......
Wat is het werkwoord?
A
your
B
parents
C
are
D
home
Slide 16 - Quiz
Your parents are home, ......
welk voornaamwoord geef je: your parents
A
you
B
he/she/it
C
we
D
they
Slide 17 - Quiz
Maak de zin af met de juiste tag +Your parents are home+, -......-
Slide 18 - Open question
Any questions?
If not, let's study!
Slide 19 - Slide
How do you feel about your understanding of the grammar?