Kapitel 4.1: Steigerungsstufen

Trappen van vergelijking 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Trappen van vergelijking 

Slide 1 - Slide


Stunde 1: 
Grammatik: (30 Min.)
  • Steigerungsstufen und Vergleichswörter  K 4.1



    Ziele

    Je kunt zaken met elkaar vergelijken in het Duits door de trappen van vergelijking in te zetten. 


      Slide 2 - Slide

      Slide 3 - Video

      Steigerungsstufen
      • twee of meer zaken met elkaar te vergelijken. 
      • drie stappen van vergelijking
      • bijvoeglijke naamwoorden veranderen
        (regelmatige + onregelmatige vormen)

      Slide 4 - Slide

      1. (positiv) de stellende trap schnell 
      2. (komperativ) de vergrotende trap schneller --> stellende trap + er
      3. (superlativ) de overtreffende trap am schnellsten --> stellende trap  am + sten

      vb. Anne ist schnell, Peter  schneller und Katrin am schnellsten.

      die drei Steigerungsstufen

      Slide 5 - Slide

      Slide 6 - Slide

      Slide 7 - Slide

      Wat is de vergrotende trap van 'kalt'?
      A
      kalter
      B
      kälter
      C
      kältest
      D
      kaltest

      Slide 8 - Quiz

      Wat is de overtreffende trap van weit?
      A
      weit
      B
      weiter
      C
      weitst
      D
      am weitesten

      Slide 9 - Quiz

      Kies de vergrotende trap:
      gern, ...
      A
      gerner
      B
      lieber

      Slide 10 - Quiz

      Kies de overtreffende trap:
      viel ...
      A
      mehr
      B
      vieler

      Slide 11 - Quiz

      Meine Schwester ist ...
      als ich!
      A
      kleinest
      B
      kleinerest
      C
      kleiner
      D
      klein

      Slide 12 - Quiz

      Jan ist lang, Johen ist ...aber Fritz ist am längsten
      A
      langer
      B
      länger

      Slide 13 - Quiz

      Slide 14 - Slide

      Pass auf!
      1. Hij is kleiner dan ik. - Er ist kleiner als ich.
      2. Zij is net zo groot als ik. - Sie ist ebenso/genauso groß wie ich. 
      3. Deze Auto is het duurst. - Dieses Auto ist am teuersten. 

      Es gibt auch nicht steigerbare Adjektive: 
      -Adjektive mit absoluter Bedeutung, zum Beispiel „tot, dreieick, voll, leer, optimal, schwanger...“, 

      Slide 15 - Slide

      Wir sind .... alt.
      A
      als
      B
      wie
      C
      gleich

      Slide 16 - Quiz

      Du bist schneller.... ich.
      A
      als
      B
      wie
      C
      gleich

      Slide 17 - Quiz

      Das Leben in einer Großstadt ist teurer .... in diesem Dorf.
      A
      als
      B
      wie
      C
      gleich

      Slide 18 - Quiz

      Der Berg ist genauso hoch ... jener.
      A
      als
      B
      wie
      C
      gleich

      Slide 19 - Quiz

      Die beiden Freundinnen sind ... alt.
      A
      als
      B
      wie
      C
      gleich

      Slide 20 - Quiz

      Grammatik: Steigerungsstufen
      Machen: K4 L1 Aufgabe 9, 10, 11 (S.155)

      Hilfsmittel: Handbuch 36 & 20

      Fertig : Mache Aufgabe 8 (S. 152)
      Lesetext: Mit Kollegen spricht man nicht übers Gehalt
      timer
      20:00

      Slide 21 - Slide

      Ich weiß, wie ich den Komparativ und Superlativ auf Deutsch bilde.
      😒🙁😐🙂😃

      Slide 22 - Poll