27.Stunde 22

1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Guten Tag
Wie geht es euch?

Slide 2 - Slide

5 Minuten Lernzeit
1. Dein Handy kommt in die Tasche

2. Setzt dich auf deinen Platz

3. Pak deinen Arbeitsbuch
                                                                      
                                              In Ruhe lernen/ lesen

Slide 3 - Slide

timer
5:00
      K4: L1+ L2

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Finde die Fehler

1. Der Lehrerin gibt der Klassen Hausaufgaben (mv) auf.

2. Kannst du seinem Schwester das Adresse geben?

3. Unsere Lehrer erzählen interessante Geschichten.

4. Die Schüler sucht den Fehlern.

Slide 6 - Slide

Lernziel
  • Du kennst die Präpositionen ( voorzetsel) für den 4. Fall ( 4e naamval) und du kannst sie anwenden

Slide 7 - Slide

Programm

  • Studiewijzer/ Toetsen
  • Wiederholung Grammatik
  • Aufgaben machen/ besprechen


  • HA

Slide 8 - Slide

Toetsen in Periode 3
Woche :    
  • week :   SO - K4 ( L1- L3 + RM:3+ GR)
  • week     SO - K4 ( L4- L6 + RM: 6+ GR)
  • week     SO - K5 ( L1- L3 + RM:3+ GR)
  • week     Toets : Grammatik ( Basis) + WS : K5+ K6
  •  toetsweek  : Lesen

Slide 9 - Slide

Wie sagt man das auf Deutsch?
1. Verben konjugieren: haben/ sein/ kommen / wohnen / arbeiten / finden  /  müssen /  wissen / mögen / dürfen
2.  Tage / Monate / Zahlen auf Deutsch
3. Stell dich auf Deutsch vor: Familie / Lieblingskleider/ Schule...
4. Wie übersetzt man : jullie ouders, zijn zus, onze broer, haar jas
5. beschrijf het uiterlijk en karakter van je buurman/-vrouw

Slide 10 - Slide

Fälle
  • Wat is de 4e naamval?
  • Wat zijn de uitgangen van de lidwoorden bij 4e nv?
  • Wat is de 3e naamval?
  • Wat zijn de uitgangen van de lidwoorden bij 3e nv?
  • Voorzetsel van de 4e nv?

Slide 11 - Slide

Voorzetsel van de 4e naamval: 
DOFEGUB( ezelsbrug):   
  • Durch ( door)
  • Ohne ( zonder)
  • für ( voor ( bestemd voor iemand)
  • entlang ( langs ( achter het woord)
  • gegen ( tegen)
  • um ( om )        
  • bis ( tot)

Slide 12 - Slide

Ergänze
Der Schüler braucht ein Heft ( voor het )..............Fach Deutsch.
Ihr könnt nicht lernen ( zonder jullie)................Arbeitsbuch.
Wir wandeln ............. Fluss(= rivier)(m.) entlang.
Die Schüler dürfen nicht ( door de)..............Klasse laufen.
Die Schüler spielen heute ( tegen hun).............. Lehrer (mv.) Fußball.

Slide 13 - Slide

Ergänze
1. ( Tegen wie) hast du gespielt?
2. Ich habe ein Geschenk ( voor zijn )Schwester.
3. Ich gehe nicht ( zonder mijn) Freunde weg.
4. Der Vater gibt ( zijn) Sohn Taschengeld.
5. Die Schülerin macht sich sorgen ( om haar) Noten (mv.)

Slide 14 - Slide

Welke voorzetsels verlangen de 4e naamval?

Slide 15 - Open question

Welke naamval hoort bij het voorzetsel?Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
1 e naamval
B
3e naamval
C
2e naamval
D
4e naamval

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste antwoord:
Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
meiner
B
meinen
C
meine
D
meinem

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste antwoord:
Sie will lieber gegen…. ( haar) Freund(m.) spielen.
A
ihr
B
ihre
C
ihren
D
ihrem

Slide 18 - Quiz

Ergänze:
( Tegen ) wen hast du gespielt?

Slide 19 - Open question

Ich habe ein Geschenk
( voor zijn )Schwester (v.).

Slide 20 - Open question

3. Ich gehe nicht ( zonder mijn) Freunde (mv) weg.

Slide 21 - Open question

4. Der Vater gibt seinem Sohn
( geen) Taschengeld (o).

Slide 22 - Open question

4. Die Schülerin macht sich Sorgen
( om haar) Noten (mv.)

Slide 23 - Open question

Aufgaben machen/besprechen



  • S.8/Nr. 1,2,3 besprechen
  • Nr. 4, 5 ( Video)
  • Nr. 6-9 machen



timer
15:00

Slide 24 - Slide

Hausaufgabe
  • Lernen: L1 + L2
  • Machen: Nr. 6-9 fertig machen

Slide 25 - Slide